go hulp. 50% van onze activiteit heeft daarop betrekking en een groot gedeelte van de ingeschrevenen die deze 50% vormen, hebben nog geen universitaire graad. Voor hen geldt, dat zij in de kortstmoge- lijke tijd, d.w.z. veel korter dan bij een normale universiteit mogelijk is, de voor hun dienst nodige kennis moeten verwerven. Dat be tekent echter, dat, hoe bekwaam zij ook op het gebied van de foto- grammetrie of fotoïnterpretatie mogen zijn, hun getuigschrift nooit het karakter van een universitaire graad zal kunnen hebben. Van daar, dat naast het interuniversitaire instituut de mogelijkheid aan wezig moet blijven door de oude Stichting I.T.C. bij deze opleiding passende diploma's uit te doen reiken, zoals dit tot heden toe is geschied. Geachte toehoorders, ik meen hiermede aan het slot van mijn overpeinzingen een paar lijnen voor de toekomstige ontwikkeling te hebben getrokken. Ik moet het aan anderen overlaten deze op hun waarde te toetsen en bij aanvaarding uit te werken. Ook in dit opzicht echter is wetenschapsbeleid van de Overheid noodzakelijk, al is het dan ook gecompliceerd, omdat hierin wetenschappelijk onderwijs en technische hulp verstrengeld liggen. Voor mij is het een reden tot dankbaarheid, in de laatste veertien jaren van mijn ambtelijke leven mee te hebben mogen helpen aan de voorbereiding van een verdere ontwikkeling. Ik ben daarvoor in de allereerste plaats de Nederlandse Regering in de persoon van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zeer dankbaar. Dit geldt in het bijzonder de heer Cals, die hier vandaag tengevolge van zijn voorzitterschap van een vergadering van de Raad voor de Kunst helaas niet aanwezig kon zijn. Niet in het minst geldt dit Dr. Piekaar, die zowel aan de Bestuurstafel als ook anderszins een grote steun voor de ontwikkeling van het I.T.C. is geweest. Voor de ondersteuning van het bestuur, moreel en feitelijk, ben ik bij zonder erkentelijk. Niet de volstrekte noodzaak te trachten het schip recht te houden, maar zuivere belangstelling voor de lot gevallen van het instituut bracht het bestuur ertoe, het aantal ver gaderingen per jaar met één uit te breiden. Dan tenslotte alle medewerkers van hoog tot laag, die gezamen lijk eigenlijk het I.T.C. gemaakt hebben tot wat het op het ogenblik is: een centrum van grote activiteit, dat voor vrijwel iedereen in de staf slechts één bezwaar heeft, nl. dat men zwaarder belast is, dan eigenlijk wel verstandig is, soms ook verstandig van het ge zichtspunt van het instituut uit. Op kritische opmerkingen mijner zijds, waarom dit of dat nog niet gebeurde, is vrijwel altijd het antwoord: „daar is nog geen tijd voor geweest." Ik kon daar dan maar zelden een verstandige opmerking tegenin brengen. Ik heb drie keer in mijn leven de kans gehad iets nieuws op touw te zetten eerst mijn privé Geodetisch Bureau, daarna de Meetkundige dienst van de Rijkswaterstaat en tenslotte het I.T.C. Zo iets is het mooiste werk, dat een mens zich denken kan. Bij alle drie heb ik een periode van rond tien jaar meegemaakt. Dat was de groeifase, waarin de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1965 | | pagina 16