93
is ontleend. Het was dus een maatschappelijke noodzaak dat men
geodesie bedreef. Maar met het rijpen der cultuur ontstaat in de
mens die eigenaardige drift om allerlei dingen te doen die niet zo
erg nuttig zijn. Men gaat zijn gebruiksvoorwerpen versieren, men
gaat afbeeldingen maken, soms naar wezens die men gezien had,
soms naar wezens die geschapen werden in de fantasie van de
kunstenaar en door hem tot verbeelding kwamen.
En zo ontstond ook uit deze drift de wetenschap, de nutteloze
drang tot weten. Deze wijze van menszijn, dit specialisme heeft
als een van de vele vertakkingen: de echte geodesie. Dat is de
wetenschap die zich een beeld wil vormen van de aarde als geheel
en in detail.
U denkt waar blijft dan de cartografie Het zich ontwikkelen
van dit specialisme binnen de geodesie, maar ook, hoewel steeds in
samenhang met de geodesie, tot een op eigen wijze functionerend
orgaan, is een lange geschiedenis. En nog is de grens vaag en weinig
gedefinieerd. Het is dan ook nü nog moeilijk als geodeet de carto
grafie te bezien, wat mij gevraagd werd, te beschouwen dus, want
dit veronderstelt dat men op enige afstand kan gaan staan, en een
duidelijk standpunt kan innemen.
Dat was voor de geodeet in het beginstadium van de ontwikke
ling niet mogelijk. Voor hem kwam de beschouwing neer op een
zelfbeschouwing en naarmate de historie verder gaat op een zelf
onderscheiding, om pas tenslotte de cartografie als zelfstandig
kind een eigen weg te zien gaan.
In het historische groeiproces zien we nu weer eens een overwegen
van het geodetische, dan weer een grotere neiging naar het carto
grafische element. Het volgen van dit proces zal niet alleen de be
schouwing van de cartografie door de geodeet, maar tevens de al
gemenere visie op het geheel van deze toch slechts betrekkelijk
gescheiden gebieden doen uitkomen.
Het was onder de regering van Ramses II, ca. 1300 voor Chr.,
dat de landbouw de middelen moest verschaffen voor de veldtoch
ten, de monumenten en de hoge levensstaat die deze Pharao voerde.
Het vruchtdragende deel van Egypte werd opgemeten en in kaart
gebracht.
De Grieken vóór Aristoteles waren op grond van filosofische be
spiegelingen over de volmaakte vorm tot de overtuiging gekomen
dat de aarde een bol moest zijn. Aristoteles (384-322 voor Chr.)
gaf daarvoor een zestal op waarneming gegronde argumenten. Maar
met de vorm is de aarde onvoldoende beschreven. Eratosthenes
(275-195 voor Chr.), bibliothecaris in Alexandrië, filosoof, astro
noom en geodeet, bepaalde door middel van een eenvoudige graad
meting de grootte van de aardomtrek (blz. 94). Hij wist dat op een
bepaalde dag op de middag in een put te Syene in de nabijheid van
de equator, geen schaduw viel. Op datzelfde ogenblik mat hij in
Alexandrië de hoek die de richting naar de zon met de verticaal
maakte. Daarmee was de middelpuntshoek bekend waarop de boog