99 Joan Blaeu en zijn vele beroemde tijdgenoten waren typisch cartografen én goede kooplieden. Er was in deze tijd in Holland ook een typische geodeet: Wille - brord Snellius. Hij voerde met behulp van een kwadrant de eerste driehoeksmeting uit. Zo werd door hem de afstand tussen de paral lellen van Alkmaar en Bergen op Zoom en daarmede de omtrek van de aarde bepaald. In 1617 verscheen zijn Eratosthenes Batavus, een voorbeeld voor alle triangulaties, die vanaf dat moment de wereld zullen omspannen en zowel de vorm der aarde steeds vaster in hun greep zullen houden als ook de details steeds meer naar hun juiste plaats zullen dwingen. Zo bevestigden graadmetingen in Lapland en Peru de Newtonse theorie, dat de aarde aan de polen afgeplat is. Zo diende de meting in Peru tezamen met een door Méchain en Delambre opnieuw gemeten meridiaan van Parijs om de lengte van de meter vast te stellen (1792-1798). Maar zo konden de topografische kaarten, die in de tweede helft van de 18e eeuw beginnen te verschijnen, steunen op een behoorlijk nauwkeurig net van vaste punten. De wetenschap had de zich ont wikkelende samenleving de helpende hand toegestoken. De geo deet ging zich bepalen tot de hoofdlijn, de topograaf vulde de figuur verder in. Daartoe was echter veel terreinwerk vereist, terreinwerk dat toch voor een groot deel als landmeetkunde kan worden aangemerkt. In 1793 was „La carte géométrique de la France" op schaal 1 86400 klaar. Ook de Bataafse Republiek kreeg in navolging van Frankrijk behoefte aan een generale kaart. In 1798 kreeg Baron Ivrayenhoff opdracht een dergelijke kaart te maken. Hij was echter geen geodeet en volgde dan ook een voor de hand lig gende methode. Het hele land was reeds overdekt met een groot aantal soms bijzonder goede provinciekaar ten en ook meer gede tailleerde kaarten zoals polderkaarten. Hij begon deze kaarten te verzamelen en ze allen op schaal 1 115200 te brengen. Daarna ging hij ze aan elkaar aanpassen. Dat dit een hopeloze mislukking werd, is voor niemand van ons thans te verwonderen. Ivrayenhoff begreep dan ook dat een net van vaste paspunten grondslag moest zijn en mat met een sextant een driehoeksnet. In 1800 waren twee bladen aldus samengesteld uit de verklei ningen die nu op hun plaats waren gebracht door middel van de driehoeksmeting, gereed. Hij toonde deze aan Van Swinden, die als wiskundige en astronoom de driehoeksmeting van Méchain en Delambre had meegemaakt. Deze wist Ivrayenhoff te bewegen met een theodoliet een nauwkeurig driehoeksnet te meten, dat dan tevens de voortzetting zou kunnen zijn van de Franse triangulatie die in Duinkerken eindigde. Ik wil u niet vertellen hoeveel moeite Krayenhoff had de regering te overtuigen van de waarde voor wetenschap en ook voor de praktijk, die deze kaart van de Bataafse Republiek zou hebben, en haar ertoe te bewegen geld voor een theodoliet ter beschikking

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1965 | | pagina 25