VERSCHILLENDE
ONDERWERPEN
Litteratuuroverzicht
Ir. J. F. Schuh, Algemene theorie der automaten. 15,5 X 23,2
cm, 396 blz., 137 fig., 2 foto's. N.V. Uitgeversmaatschappij Centrex-
Eindhoven, 1963. Prijs f35.
Wie zich met het elektronisch rekenen wil gaan bezig houden,
voelt zich meestal gedrongen zo snel mogelijk de desbetreffende
technieken onder de knie te krijgen. Het kan evenwel zijn nut
hebben deze activiteit naar de tweede plaats te verschuiven en
zich eerst een ogenblik te bezinnen op het wezen van het elektro
nisch rekenen als zodanig. Een belangrijke steun bij bedoelde
overpeinzingen kan dan „Algemene theorie der automaten" zijn.
Dit boek van Ir. J. F. Schuh, met als ondertitel „Wat de robot wel
en niet kan," geeft door een filosofische bril bezien een aantal
achtergronden van de automatisering.
In de inleiding zijn vooral interessant de beschouwingen over
„Wat is denken?", over overeenkomsten en verschillen tussen
automaten en zenuwnetten. Men ervaart al dadelijk de betrekke
lijkheid van het begrip „grote elektronische rekenmachines", als
men leest dat qua omvang (geheugencapaciteit) onze hersenen
overeen komen met ten minste een half miljoen van deze reken
machines. In de paragraaf „toeval, ruis en storingen" komt men
tot de conclusie dat het zeer onlogisch zou zijn van een elektronische
rekenmachine te verwachten dat deze nimmer een fout maakt. Het
„zich vergissen" is ook bij een elektronische rekenmachine een
tamelijk normale aangelegenheid, die het ding overigens iets men
selijks geeft. Dat dit de gebruiker ongelegen komt en dat hij zich
er door de inrichting van zijn rekenprogramma's zo veel mogelijk
tegen zal dienen te wapenen is natuurlijk een geheel andere zaak.
Hoofdstuk 2 behandelt onder „beginselen der logica" o.m. de
propositielogica, de klassenlogica en de algebra van Boole.
Hoofdstuk 3 is gewijd aan codes en talen. Vooral interessant is
de paragraaf over zelf-conti olerende en zelf-corrigerende codes
en de behandeling daarin van het begrip „verminking".
De hoofdstukken 4 en 5, die schakelelementen, schakelingen e.d.
behandelen, zullen voor de meesten van onze lezers wat moeilijk te
verteren zijn. Zij komen echter weer ruimschoots aan hun trekken
in de „Appendix", waarin enige stochastische processen worden
beschreven en waarin tal van interessante problemen uit de hogere
algebra aan de orde worden gesteld. Lezing van Schuh's boek,
dat ook uiterlijk fraai is verzorgd, wordt gaarne aanbevolen.
H. L. van Gent