Immers bij een reeds klassieke wetenschap als de projectieve meet kunde, met haar talrijke interessante, hoogst aantrekkelijke toe passingen, bevindt men zich wel speciaal in de boven omschreven omstandigheden. Men kan bij het schrijven van een elementair leerboek bij de opbouw van deze wetenschap verschillende wegen volgen, die alle op zichzelf juist en verdedigbaar zijn, en die alle ten slotte naar Rome voeren. Het ligt enigszins voor de hand om uit te gaan van de bij de lezer reeds veronderstelde kennis van de gewone Euclidische meetkunde, om van daaruit tot de projectieve ruimte over te gaan door toevoeging van de zogenaamde oneigen lijke elementen. Deze weg die door vele auteurs in het verleden bewandeld is, voert tot vele voetangels en klemmen. Zelfs afgezien van de talrijke lacunes die bij de behandeling van de grondslagen der Euclidische meetkunde bij het M.O. noodzakelijk overge bleven moeten zijn, en die dan eigenlijk een voorafgaande strenge behandeling van deze grondslagen zou vereisen, is het, zoals de schrijver (hoogleraar aan de Gem. Universiteit van Amsterdam) terecht opmerkt, moeilijk om de leerling er later van te overtuigen, dat de projectieve meetkunde toch onafhankelijk is van de Euclidische meetkunde. Een tweede mogelijkheid is gelegen in een zuiver axiomatische opbouw. Hiertegen is wetenschappelijk geen enkel bezwaar te maken, maar een streng logische en volledige behandeling vereist de behandeling van meerdere axiomastelsels, en vergelijking van de draagwijdte der verschillende stelsels. Deze methode is daarom allesbehalve eenvoudig; zij behoort geheel tot de eerste categorie, en is daarom in het bijzonder voor de beginner niet te verkiezen. Een derde mogelijkhe'd is gelegen in een opbouw met behulp van de analytische meetkunde. Het is deze betrekkeüjk eenvoudige weg, die de schrijver doelbewust heeft gekozen. Dooi gebruik te maken van de eenvoudigste grondslagen van de theorie der vectorruimten en de beginselen der lineaire algebra, is de schrijver erin geslaagd om in een tiental hoofdstukken van te zamen nog geen 90 pag. op bijzonder overzichtelijke wijze de eigenlijke projectieve meetkunde op te bouwen. Deze streng logische opbouw geschiedt dan, volgens het beginsel van de auteur, in volstrekte onafhankelijkheid van de Euclidische meetkunde. In dit streven is de auteur naar mijn smaak volkomen geslaagd. Dit wil echter niet zeggen, dat de aan de lezer bekende resultaten van de Euclidische meetkunde geheel en al buiten beschouwing worden gelaten. Reeds vanaf het eerste begin wordt de projectieve meet kunde ter nadere illustratie toegepast op het Euclidische vlak, aangevuld met de oneigenlijke elementen; hierdoor worden de zin en de inhoud van de afgeleide algemene stellingen voor de be ginnende lezer aanmerkelijk verduidelijkt. De paragrafen of delen van paragrafen waarin dit gebeurt, worden duidelijk aangegeven (ze zijn tussen sterren geplaatst). De daarin bewezen stellingen worden bij de verdere opbouw van de projectieve meetkunde niet gebruikt. 112

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1965 | | pagina 38