83
hoeverre die van de katastrofe van '40-'45 primair is geweest, is
eigenlijk nauwelijks belangrijk. Voor het beleid dat moet worden
gevoerd is alleen noodzakelijk, dat men de feitelijke grondslag als
uitgangspunt kiest, d.w.z. op tijd herkent en erkent wat er wezenlijk
aan de hand is. Dat dit laatste zeer vaak te laat gebeurt, omdat het
wordt gehinderd door allerlei illusies en wensdromen, kan men aan
de hand van vele voorbeelden aantonen. Hoe sterker de conserva
tieve krachten en hoe achterlijker het maatschappelijk bestel, des
te bloediger zijn de schoksgewijs optredende veranderingen. Mis
schien moet men zeggen dat zij demonstreren, dat ook de kata
strofe een zin heeft in de geschiedenis.
Ook in geestelijke verschijnselen treedt hetzelfde op en wordt
soms het conserverende proces doorbroken. Zo kan men zich af
vragen of Paus Johannes XXIII zulk een doorbreker is geweest.
Daarbij blijkt echter ook soms weer het gevaar, dat een deel van
de parochie het niet bij kan houden. Zo kan men aan allerlei voor
beelden laten zien, dat er een nooit aflatende strijd gaande is tussen
behoud en vernieuwing van het maatschappelijk leven. Vooral
tegenover de snelle groei van de wetenschap van de laatste halve
eeuw hebben de krachten van het behoud waarschijnlijk meer in
vloed, dan in overeenstemming is met deze groei.
Hoe staan nu in deze strijd de twee problemen, die ik in het bij
zonder wil beschouwen, omdat zij een groot deel van mijn leven
hebben bepaald, nl. de wetenschap en het onderwijs in nationaal
en in internationaal verband. Hoe ligt het daar met de verhouding
tussen behoud en vernieuwing
De wereld van de wetenschap dan vertoont een sterk dualistisch
karakter. De wetenschap gaat ongebaande wegen. Dat geldt voor
de zuivere, doch evengoed voor de toegepaste wetenschap. Ik denk
daarbij aan een voorbeeld, waarbij ikzelf betrokken was, aan de
luchtkaartering van Nieuw-Guinea van 1935-1938. Zowel bij het
fotogrammetrisch gedeelte, als bij de foto-geologische interpretatie
gingen allen, daarbij betrokken, ongebaande wegen. Daartegenover
heb ik de indruk, dat de Senaat van een Hogeschool en andere uit
wetenschapsbeoefenaren samengestelde colleges uiterst voorzichtig
opererende, om niet te zeggen op het behoud van een bestaande
orde ingestelde lichamen zijn. Dezelfde personen, die in hun weten
schap bereid zijn de meest revolutionaire nieuwe concepties te aan
vaarden niet alleen, doch deze ook zelf voort te brengen, zetten vaak
in dergelijke lichamen geen halve stap ter linker of ter rechter zijde
van de gebaande wegen. Daarom moet men bij het beantwoorden
van de gestelde vraag onderscheid maken tussen de wetenschap
zelve en de organisaties die door zijn beoefenaren worden gevormd.
Het is dus wel duidelijk, dat de overheid, die met beide tegen
gesteld gerichte krachten in de wetenschappelijke wereld te maken
heeft, soms in een moeilijke positie komt. Deze overheid worstelt
thans met grote problemen, nu haar verantwoordelijkheid zoveel
verder reikt dan de vraag naar de rechtvaardiging van die radiator,