194
gevraagd. In eerste aanleg dient zekerheid te worden verkregen ten aanzien
van de grondvragen. Weliswaar zijn in het verleden twee moties aangenomen,
maar de opvattingen kunnen wijziging hebben ondergaan. Ten einde de
verwarring zoveel mogelijk tegen te gaan, geeft de voorzitter op een school
bord schematisch aan welke vragen door het bestuur aan de vergadering
zullen worden voorgelegd. Nogmaals wordt door de voorzitter duidelijk
gesteld dat het niet de bedoeling is om tot besluiten te komen, noch om tot
discussie over te gaan. Het is slechts de bedoeling de mening te peilen,
opdat het bestuur een indruk krijgt welke kant de vereniging uit wil. Mocht er
voor geen der alternatieven een duidelijke meerderheid zijn, dan acht het
bestuur zich ontslagen van de opdrachten, verstrekt bij de moties die
werden aangenomen op de Algemene Vergadering in het najaar van 1962.
Ondanks de door de voorzitter gegeven toelichting en uitleg komt het toch
tot een zodanig verwarde discussie, dat notulering van deze discussie niet
mogelijk en ook niet zinvol is.
Tenslotte stelt de voorzitter de vergadering de vraag: ,,Is de vergadering
van mening, dat fusie, althans bundeling van krachten met de Vereniging
van Civiel-landmeters en Geodetisch ingenieurs nog steeds gewenst is Zo
nee, dan wordt de discussie gesloten en de actie beëindigd. Zo ja, dan zal
de volgende vraag gesteld worden."
Ongeveer 70 leden zijn vóór, 10 zijn tegen. De voorzitter trekt hieruit de
conclusie dat de vereniging in meerderheid voelt voor samengaan, hetzij nu,
dan wel in de toekomst en stelt derhalve de volgende vraag:
„Is de vergadering van mening dat bij fusie, of bij een andere vorm van
samengaan met de Vereniging van Civiel-landmeters en Geodetisch ingenieurs
de bestaande belangen van K. en L. volledig dienen te worden veilig gesteld
Met als toelichting dat bij sectiedwang K. en L. geen risico loopt en dat er
zonder sectiedwang risico kan zijn.
Ongeveer 40 leden achten risico aanvaardbaar. Ongeveer 35 leden achten
risico niet aanvaardbaar.
De voorzitter trekt hieruit de conclusie, dat de meningen ten aanzien
van het al dan niet aanvaarden van risico verdeeld zijn. Nu de vergadering
geen duidelijke uitspraak heeft gedaan is het stellen van vragen, namelijk
vragen over de vorm waarin een fusie of samengaan zou moeten worden
gegoten, overbodig geworden.
De hierop volgende discussie mondt uit in een verzoek om het voorstel
van de Afdeling Amsterdam, om te streven naar de oprichting van een geheel
nieuwe vereniging, in stemming te brengen. Ongeveer 30 leden zijn voor
stander.
De voorzitter, de besprekingen samenvattende, constateert dat, nu er voor
geen der alternatieven een duidelijke voorkeur blijkt te zijn, het bestuur de
fusieplannen verder zal laten rusten, tenzij er door de afdelingen of van de
zijde van de Vereniging van Civiel-landmeters en Geodetisch ingenieurs
nieuwe en constructieve voorstellen zullen worden gedaan.
Ir. I. P. Toussaint had dit negatieve, maar niettemin teleurstellende
resultaat wel verwacht. Om de impasse te doorbreken stelt hij de vergadering
voor, een motie aan te nemen, waarin het bestuur wordt uitgenodigd te
onderzoeken welke feitelijke mogelijkheden er zijn om te komen tot samen
werking op wetenschappelijk gebied in de Nederlandse landmeetkundige
wereld, waarbij ware te denken aan een organisatorische bundeling
waaraan zowel personen als verenigingen kunnen deelnemen.
De voorzitter antwoordt dat het bestuur van mening is dat het vraagstuk
uitputtend is behandeld. Naar de mening van het bestuur valt er niets meer
te onderzoeken. Het bestuur heeft derhalve bezwaar tegen het aannemen
van de voorgestelde motie.
Ir. J. de Ruiter vraagt of bij aannemen van de motie het bestuur zal
aftreden.
De voorzitter meent dat dit niet het geval zal zijn.
De secretaris, Ir. G. C. Dogterom, zegt in dat geval wel te zullen aftreden.
Ir. I. P. Toussaint, overtuigd van de noodzaak het bestuur toch een