I4i het werk het minder juiste gedwongen centrering nog gebruikt (blz. 316 en figuren op blz. 318). Ik zou het op prijs hebben gesteld als op blz. 83 bij de geschiedenis van het N.A.P. melding was ge maakt van de overbrenging van het peil van de enig overgebleven peilsteen in de Nieuwebrugsluis naar de kop van een 22 m lange betonpaal op de Dam in Amsterdam. Deze geschiedenis zou dan compleet geweest zijn, immers de beschrijving van de nieuwe registratie der N.A.P.-merken op blz. 86 is geheel up to date. Op een didactisch minder juiste behandeling van de leerstof bij de doorgaande waterpassing wil ik nog de aandacht vestigen. Op blz. 118 zeggen de schrijvers: om „overgebleven regelingsfouten van het waterpasinstrument te elimineren, dient men het instrument steeds (ik cursiveer) op gelijke afstand van beide baken op te stel len". Aan deze eis wordt niet voldaan door de situatie in de figuur op blz. 117, waarin bij twee opvolgende slagen van gelijke lengte de afstanden van het instrument tot voor- en achterbaak a en b res pectievelijk b en a zijn. Op blz. 119 leest men zonder nadere verklaring: „in ieder geval moeten de gesommeerde bedragen gelijk zijn (som van de afstanden voor=som van de afstanden achter)". Op blz. 120 tenslotte wordt bewezen dat de fout in de doorgaande waterpassing ten gevolge van de niet-evenwijdigheid van richtlijn en vizierlijn gelijk is aan (3 a S v)Deze fout is nul iste als (3=0 (het instrument is geregeld), 2de als S a=S v (som achter=som voor), 3de als bij alle slagen ai=V{ (waterpassen uit het midden). Het komt mij uit didactische overwegingen juister voor aan de hand van een figuurtje het algemene geval te bewijzen en hieruit de drie bijzondere gevallen af te leiden. Uit een didactisch oogpunt zou ik ook graag de invloed van de regelmatige zakking van waterpasinstrument en baken (blz. 124) en de scheve stand van een baak tengevolge van een ontregeld baakniveau (blz. 121) door een bewijs met enkele eenvoudige figuurtjes zien toegelicht. Mijn jarenlang onderwijs aan studenten civiel en geodetisch ingenieur heeft mij tot dit inzicht gebracht. Qp-Pfer 122 (bovenaan) komt een kleine onjuistheid voor die uit vorige drukken is overgenomen. De daar vermelde regel moet luiden: Verwaarlozen we hierin EF2 wat t.o.v. 2 R-EF een heel klein bedrag is Ook de bespreking van de vlaktewaterpassing zou m.i. hebben gewonnen als ze door enige figuren zou zijn verduidelijkt. Op blz. 152 tref ik bij het onderwerp lengtemeting in horizontaal terrein een kleine onjuistheid aan. De correctie die aan de lengtemeting wordt toegepast is niet voor de aardkromming, maar voor de toe gepaste kaartprojectie, zoals trouwens op blz. 319 wordt vermeld. De zelfstandige opmeting van kleine terreinen (blz. 183) had ik graag iets principiëler behandeld gezien, bijv. door te vermelden dat een w-hoek die zo'n terrein omsluit bepaald wordt door 2n 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1965 | | pagina 7