208
gesteld in het tweede lid van art. 671, art. 671a B.W. en art. II,
eerste lid, van de Wet van 26 juni 1956, S. 376. De lijdelijkheid van
de dienst wordt aldus wat beperkt, en de kans dat nietige akten het
tot een inschrijving brengen wordt hierdoor verkleind.
Zoals gezegd is het tweede Hoofdstuk van het ontwerp gewijd aan
de kadastrale kaarten, de daaraan ten grondslag liggende bescheiden
(het zgn. veldwerk) en de kadastrale registers. Art. 9 bevat het
minimum van eisen waaraan de kadastrale kaarten en de daaraan
ten grondslag liggende bescheiden moeten voldoen, art. 10 geeft een
zelfde voorschrift t.a.v. de kadastrale registers. Art. 11 draagt aan
de Minister onder wie de Rijksdienst zal ressorteren op voor de ver
dere inrichting van de kadastrale kaarten, de daaraan ten grondslag
liggende bescheiden en de kadastrale registers regelen te stellen na
de Kadasterraad daarover te hebben gehoord. Art. 12 draagt de
Rijksdienst op aan het publiek desverlangd inzage te verstrekken
van alle genoemde stukken en registers, en daarvan uittreksels of
kopieën te verstrekken, volgens door de genoemde Minister te stellen
regelen.
Het derde hoofdstuk, regelende de bij houding van de kadastrale
kaarten, de daaraan ten grondslag liggende bescheiden en de kadas
trale registers, bepaalt in art. 13 dat dit geschiedt op grond van:
a. de in de openbare registers ingeschreven bescheiden en de daaruit
voortvloeiende door de Rijksdienst of onder zijn goedkeuring
verrichte metingen
b. door de Rijksdienst verkregen inlichtingen betreffende verande-
ringen welke niet blijken uit de in de openbare registers inge
schreven bescheiden en de daaruit voortvloeiende door de Rijks
dienst of onder zijn goedkeuring verrichte metingen,
alles volgens regelen door de Minister, na de Kadasterraad te
hebben gehoord, te stellen, en met dien verstande dat in elk geval
geen samenvoeging plaats vindt van kadastrale percelen of perceels
gedeelten, t.a. waarvan de hypothecaire bezwaardheid volgens de
bij de Rijksdienst bekende gegevens verschillend is.
Hierbij zij aangetekend dat de Commissie in haar Rapport1)
heeft aangedrongen op een Ministerieel voorschrift ingevolge het
welk bij mutaties of vernieuwing van het kadaster waarover
straks nader aan elkander grenzende percelen die aan eenzelfde
eigenaar behoren, tot één kadastraal perceel moeten worden ver
enigd, tenzij de hypothecaire bezwaardheid van de percelen ver
schillend is, of andere, nader in het verslag genoemde omstandig
heden de vereniging van die percelen ongewenst maken. De ver-
eniging van aan één eigenaar toebehorende aangrenzende percelen
tot één kadastraal perceel heeft tot doel te voorkomen, dat moeilijk
heden ontstaan tengevolge van het feit dat de eigenaar na de ge-
l) Zie Rapport, p. 24.