218
partiële titelzuivering, waar ik op terugkom (artt. 16-29 Ontw.
Kadasterwet). De overeenkomst-constructie van weleer is thans
dus vervangen door een ambtelijke vaststelling van de rechten en
rechtsgrenzen, zij het ook dat uiteindelijk geschillen, als zijnde
rechtsgeschillen tussen burgers, in een eigenlijk rechtsgeding bij
vonnis van de rechter worden beslecht. Maar ook wat dat betreft
blijft het verschil typerend, omdat immers de sanctie van titel
zuivering partijen dwingt tot procederen.
De bij houdingsprocedure, waarin aan hen, die in de kadastrale
registers voor en na de toepassing van veranderingen als zakelijk
gerechtigden zijn vermeld, de bevoegdheid wordt toegekend om
achtereenvolgens een bezwaarschrift bij de ambtenaar van het Ka
daster en een verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen, is zelfs
van begin tot eind een zuiver administratiefrechtelijke procedure
(artt. 13-15). Zij loopt uit op een beschikking van de rechtbank, c.q.
van de Hoge Raad, en prejudicieert niet op het vonnis, dat partijen
in een eigenlijk rechtsgeding kunnen verkrijgen. Nu de bij houding,
anders dan de vernieuwing, geen privaat rechtsgevolg heeft, worden
zij ook niet direct tot het voeren van zo'n geding gedwongen. Ook
op de bijhouding kom ik nog afzonderlijk terug.
Hier wil ik enkel mijn instemming betuigen met de belangrijke
grondgedachten van het wetsontwerp 1). Ik stel deze instemming
zo nadrukkelijk voorop, omdat men anders uit de nu volgende
kritiek de onjuiste conclusie zou kunnen trekken, dat mij de tot
standkoming van een Kadasterwet in de geest van het Ontwerp niet
na aan het hart zou liggen.
Mijn kritiek zal zich toespitsen op een vijftal punten, die gemid
deld niet veel meer dan vijf minuten spreektijd in beslag mogen
nemen. Het zijn in volgorde:
1. Het probleem van de pachtregistratie
2. Het kadaster en het negatieve stelsel
3. Het kadaster en het onvolledige stelsel
4. De bijhouding van het kadaster
5. De vernieuwing van het kadaster.
Eerst dus iets over
1. Het probleem van de pachtregistratie.
Volgens mij heeft de Staatscommissie zich van dit probleem maar
al te gemakkelijk afgemaakt. Hoewel in het rapport op blz. 17 tot 20
zowel het maatschappelijk belang als de mogelijkheid van pachtre
gistratie worden erkend, wijst men deze uiteindelijk af op grond van
b Deze instemming betreft ook de instelling van een Kadasterraad (art. 3)
en van een zelfstandige Rijksdienst van het kadaster, waaraan tevens de
zorg voor de openbare registers wordt opgedragen (art. 2). De openbare
registers zijn even goed een publiekrechtelijke instelling als de kadastrale
registers en kaarten, die trouwens volgens het Ontwerp ook openbaar zijn
in de beperkte zin van toegankelijk voor het publiek (vgl. art. 12 met art. 6).
Zie over het verschil in openbaarheid echter hierna onder 2.