219
oude argumenten, die allang in de litteratuur bestreden zijn, zonder
dat men blijkt geeft van de tegenargumenten zelfs maar kennis te
hebben genomen 1). Nog erger is, dat de Staatscommissie onvol
doende inzicht schijnt te hebben in de mogelijkheid tot pachtre-
gistratie, zoals die in de Ontwerpen voor een nieuw Burgerlijk Wet
boek is geprojecteerd. Ik zeg met nadrukde mogelijkheid tot pacht
registratie, want de Commissie heeft alleen maar gesproken over
een eventuele verplichting tot pachtregistratie en dat is een verouder
de benaderingswijze. Verouderd, omdat het Ontwerp van afdeling
3.1.2. betreffende de openbare registers, gelijk dat momenteel bij
de Tweede Kamer aanhangig is, uitdrukkelijk onderscheid maakt
tussen rechtsfeiten, die op straffe van nietigheid moeten worden
ingeschreven, en andere die slechts kunnen worden ingeschreven.
Tot de laatste rekent het Ontwerp ook de pachtovereenkomsten.
Volgens art. 3.1.2.2 kunnen deze slechts worden ingeschreven, indien
een bijzondere wetsbepaling dit toestaat, en volgens de Toelichting
dient die bepaling te worden opgenomen bij de bewerking van de
titel Pacht in het zevende boek. Meijers heeft het de bewerker in
dat opzicht bijzonder gemakkelijk gemaakt, omdat in art. 3.1.2.7
meteen al de sanctie op de registratiemogelijkheid is gegeven, luiden
de: „Niemand kan een feit, dat hij in de registers had kunnen doen
inschrijven, maar dat niet ingeschreven is, tegenwerpen aan derden
die daarvan onkundig zijn Aan deze twee artikelen uit het derde
boek hoeft in het zevende nog maar één artikel (van zegge en schrijve
één zin) te worden toegevoegd en de zaak is wetstechnisch rond.
Die ene zin luidt
„Pachtovereenkomsten, welke gelden voor een langere duur dan
een jaar, en voorts alle feiten, die een wijziging of beëindiging van
deze overeenkomsten meebrengen, kunnen worden ingeschreven
in de openbare registers".
U ziet: een kind kan de was doen. Want door deze enkele zin
wordt de sanctie van art. 3.1.2.7 op de niet-geregistreerde pacht
overeenkomst van toepassing. In plaats van in algehele nietigheid
bestaat deze sanctie hoofdzakelijk in een beperking van het droit
de suite van art. 34 Pachtwet, hierop neerkomende, dat bij eigen
domsovergang van het verpachte op een derde deze niet in rech
ten en veipliiliiingm-vgn Hp jzprpqrhtpr 7,0p opvolgen, voorzover
de pachtovereenkomst niet ingeschreven en de derde van haar be
staan of inhoud onkundig is 2). Die sanctie lijkt mij in het algemeen
Men vindt deze tegenargumenten door mij o.m. aangevoerd in Kadaster
en agrarisch recht, T. v. K. en L. 1963, p. 398-402 en voorts in De Pacht
februari 1963, p. 53 en 61 en in T. v. K. en L. 1964, p. 120.
2) Het destijds (Bijl. Hand. II 1956-1957-3884, nr. 10, antwoord op vraag 3)
van Regeringswege geduchte gevaar, dat een niet ingeschreven pachter door
een derde-verkrijger gemakkelijk tot ontruiming zou kunnen worden ge
dwongen, lijkt praktisch minder groot dan in theorie. Niet alleen heeft de
pachter de inschrijving zelf in de hand, maar bovendien blijft de vervreem-
der, in zoverre het droit de suite niet werkt, als verpachter voor volledige
schadevergoeding aansprakelijk. Mede om die reden zal hij meestal de koper