Eigenlijk vloeien deze twee kenmerken op hun beurt weer voort
uit een nog fundamenteler onderscheid tussen beide stelsels. Een
positief stelsel is namelijk een publikatie van de rechten zelf, terwijl
een negatief stelsel slechts een publikatie van de rechtsfeiten impli
ceert Houdt men dit verschil voor ogen, dan blijkt direct al uit
art. 3.1.2.1, dat wij ook in ons nieuwe B.W. te doen hebben met een
negatief stelsel. „Er worden openbare registers gehouden zo heet
het daar waarin feiten, die voor de rechtstoestand van registergoede-
ren van belang zijn (rechtsfeiten dus), worden ingeschreven". En
hieruit vloeien metéén, ook al zou de wet niets naders bepalen, de
beide door Meijers genoemde kenmerken als vanzelf voort. Nu het
alleen maar om een publikatie van rechtsfeiten gaat, dient de be
waarder slechts te onderzoeken, of deze in de wettelijk vereiste
vorm worden gepubliceerd. In dat opzicht is hij niet lijdelijk, maar
wel dient hij zich te onthouden van een onderzoek naar de rechtsge
volgen van die feiten, eenvoudig omdat deze gevolgen, zijnde de
rechten zelf, in onze openbare registers niet worden ingeschreven.
In een positief stelsel is dit anders en daar moet de registratieambte
naar, wil de inschrijving van een recht verantwoord zijn, dus ook
wel een zeker onderzoek naar dat recht instellen. Te meer, omdat
derden op het ingeschreven recht moeten kunnen afgaan. Want
daarin ligt het tweede kenmerk, waardoor het stelsel van ons nieuwe
B.W. zich van een positief stelsel blijft onderscheiden. Niet de
goede trouw-bescherming als zodanig vormt dit onderscheid, maar
datgene waarop men mag vertrouwen. In een positief stelsel vormt
het ingeschreven recht zelf de grondslag van het vertrouwen van
derden, zodat titelonderzoek overbodig is. In een negatief stelsel
daarentegen kan van een goede trouw-bescherming alleen sprake
zijn op grondslag van de gepubliceerde rechtsfeiten, die door het
publiek dus nader onderzocht moeten worden 2)Kortombescher
ming van op behoorlijk titelonderzoek gebaseerde goede trouw.
In het rapport van de Staatscommissie mist men deze m.i. funda
mentele benadering. Zulks, terwijl het kadaster juist in ons nega
tieve stelsel nog wel de specifieke functie heeft, dat zijn gegevens
niet alleen omtrent de objecten, maar ook omtrent de subjecten
toegang verschaffen tot het labyrint, waarin het titelonderzoek
Tnöet plaats vinden. T>i' wrwd-t virh in de verwarring, waar-
in men op blz. 21 het negatieve karakter van de registratie, de on
volledigheid van de registratie en de bewijskracht van de registratie
dooreenhaalt. Tekenend voor deze verwarring is het viervoudig
gebruik van het woordje „dus", merkwaardigerwijs telkens als aan-
223
x) Deze onderscheiding is ontleend aan Dowson en Sheppard, die in hun
aangehaalde werk spreken van registration of titles resp. registration of
deeds. Overigens worden de verschillen door hen wel te veel in zwart-wit
geschilderd.
2) Vgl. art. 3.1.2.6: „Het beroep van een verkrijger van een registergoed
op goede trouw wordt niet toegelaten, wanneer deze zou voortkomen uit
onbekendheid met feiten, die door raadpleging van de registers zouden
worden gekend".