Evenzo mist men een beschouwing over de verhouding van het kadaster tot het openbaar huwelijksgoederenregister en dus ook over de vraag, of met art. 488 I.K. op het stuk van de vermelding van huwelijkse voorwaarden in de legger kan worden volstaan. Tenslotte de verjaring1). In het Ontwerp B.W. wordt voor de goede trouw van de verkrijger door verjaring bij voorbaat overeen stemming geëist tussen zijn bezit en de gepubliceerde rechtstoe stand. Dit betekent, dat de gewone verkrijgende verjaring nog slechts de rechtstoestand volgens de openbare registers zal kunnen consolideren in plaats van daarvan af te wijken. Merkwaardigerwijs meent de Commissie, dat deze bepaling uit art. 3.4.3.1 lid 2 onbillijk werkt in die gevallen, waarin het beroep op verjaring geschiedt om aan de onzekerheid t.a.v. de grenzen van een bepaalde onroerende zaak een einde te maken. Ik dacht, dat de verjaring meer een zaak was van rechtszekerheid dan van billijkheid. En is het in strijd met de rechtszekerheid te eisen, dat men bij de verkrijging van onroerend goed zijn vertrouwen niet alleen stelt op de bezitstoestand, maar mede op de gepubliceerde rechtstoestand 2) Ik kom nu tot: 4. De bijhouding van het kadaster. Hierover wil ik niet te uitgebreid meer zijn. In het begin heb ik al mijn instemming betuigd met de voortreffelijke bijhoudingsproce- dure, zoals die in Hoofdstuk III van het Ontwerp-Kadasterwet is ontworpen. Zij voorziet in een verificatie van de veranderingen, nadat deze zijn aangebracht en wel door kennisgeving aan belang hebbenden, die daarna bezwaren kunnen indienen. Met betrekking tot de subjecten lijkt mij deze procedure zeker voldoende. Ten aan zien van de objecten ben ik echter minder zeker. Mijn twijfel betreft niet de gedeeltelijke kadastrale percelen, nu in art. 8 juncto art. 1 voor een overdracht daarvan de zgn. kadaster - clausule verplicht is voorgeschreven. Deze verplichting komt hierop neer, dat zo'n overdracht slechts kan plaats vinden, als partijen in de akte de bepaling opnemen, dat voor hun eigen omschrijving van het onroerend goed later in de plaats zal treden de door de Rijks dienst aan dit goed te geven kadastrale aanduiding 3). Welnu, het 228 Ingevolge art. 7 en Hoofdstuk III van het Ontwerp-Kadasterwet zal het aldus het rapport blz. 31 mogelijk zijn, dat een overgeschreven ver klaring van verjaring ook tegen de wil van de kadastrale eigenaar wordt toegepast in de kadastrale boekhouding. Dit past geheel in de regeling van het bestaande B.W. 2) De bezitter kan immers te allen tijde grensuitzetting door het kadaster vragen, terwijl bij werkelijke onzekerheid van de grens bovendien ingevolge art. 5.4.9 Ontw. B.W. ieder der eigenaren te allen tijde kan vorderen, dat de rechter de grens bepaalt. Het standpunt van de Commissie is ook daarom verwonderlijk, omdat zij de verkrijging door tenietgaande verjaring ex art. 3.4.3.8 terecht wél afhankelijk wil stellen van een voorafgaande inschrijving. Zie omtrent een en ander bijlage 2 van het rapport. 3) De letter van art. 8 sub a beperkt zich zelfs niet eens tot overdrachten

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1965 | | pagina 30