geven van de juiste aanduiding na het opmeten conform de aanwijzing
door partijen is aan de landmeter beter toevertrouwd dan aan welke
notaris ook, zodat aan rectificatie-akten geen behoefte meer zal
bestaan. En tegenbewijs blijft toch altijd mogelijk, eventueel zelfs
direct in de procedure ex art. 15.
Neen, mijn twijfel betreft de bij houding der grenzen van gehele
kadastrale percelen en dan óók, voorzover deze geen cultuurpercelen
(meer) zijn. Want de kans op afwijking tussen terreingrenzen en
kaartgrenzen en dus tussen de bedoeling van partijen en de kadas
trale aanduiding bestaat bij andere dan cultuurpercelen op den duur
even goed 1). Ten onrechte spreekt het rapport dan ook alleen over
de laatste. Bovendien wordt lang niet voor alle cultuurgrenzen op
blz. 23 e.v. een oplossing geboden 2).
Art. 14 noemt bij de stukken, die na de toepassing van verande
ringen ter kennis van partijen moeten worden gebracht niet een
reproduktie van de op het object betrekking hebbende kadastrale
kaart. Het zou al van het grootste belang zijn, wanneer zo'n repro
duktie bij elke mutatie (gratis) aan partijen werd verstrekt, zodat
zij zelf in de gelegenheid zouden zijn terrein en kaart te vergelijken
en bij geconstateerde afwijkingen hun bezwaren in te dienen3).
Waarom brengt men de kadastrale kaart toch niet onder het publiek
op dezelfde wijze als met afschriften van de akten gebeurt Iedere
verkrijger zou naast zijn zgn. eigendomsbewijs (de koopakte) ook
het desbetreffende extract-plan onder zijn berusting moeten hebben.
Want pas dan kan hij zich realiseren, wat de kadastrale aanduiding
van zijn goed voor hem betekent. Door een aanvulling van art. 14
Ontwerp-Kadasterwet is dit gemakkelijk te realiseren.
Nog doeltreffender lijkt mij de eerder door mij gedane suggestie
om ook de notarissen bij de verificatie van de kadastrale aanduiding
in te schakelen. En wel door als voorwaarde voor de inschrijving in
art. 8 ook te stellen „dat tezamen met de akte wordt overgelegd
een kadastrale kaart van het onroerend goed, waarop door de notaris
wordt aangetekend, of deze de door hem op het terrein gecontro-
22g
van gedeelten van kadastrale percelen. Voor notarissen een aansporing om
de kadastrale aanduiding nu maar steeds aan de landmeter over te laten
b Men denke maar aan vroegere cultuurpercelen, die toen niet volgens de
verjaring, door het recht trekken van een kromme grens, door bouwen over
de grens na meting vóór de akte of anderszins gewijzigd zijn. Het aantal
mogelijkheden van grensaf wij king is bijna teveel om op te noemen.
2) Cultuurpercelen, voorzover zijnde aangrenzende kadastrale percelen met
dezelfde eigendomstoestand, zullen volgens het rapport namelijk zoveel mogelijk
verenigd worden tot één kadastraal perceel, terwijl de mogelijkheid van ambts
halve controle na de overdracht van zo'n cultuurperceel nog verder zal wor
den onderzocht (blz. 24 en 25). Voor aangrenzende kadastrale percelen met
alleen dezelfde gebruiker ziet de Staatscommissie echter geen oplossing (blz.
23 en 24).
3) Of, om het in de taal van art. 3.4.3.1 te zeggende verkrijger zou kunnen
nagaan, of zijn ingeschreven titel wel beantwoordt aan het door hem ver
kregen bezit; dit voorstel is voor de verjaring volgens de toekomstige regeling
dus ook van groot belang.