lid i, resp. de dwingende bewijskracht van lid 2 Met name de
rechtsgrenzen zijn in de tijd aan verandering onderhevig, zoal niet
door verjaring dan wel door mogelijke discrepantie tussen de be
doeling van partijen bij een latere overdracht en de grenzen van het
volgens de akte overgedragen kadastrale perceel. In dat geval gaat
in principe de bedoeling van partijen voor, hetgeen ook na ver
nieuwing het kernprobleem blijft voor de bijhouding der kadastrale
grenzen. Daarom zou, nu in art. 23 ook de rechtverkrijgenden wor
den genoemd, het misschien goed zijn om duidelijkheidshalve aan
beide leden toe te voegen de woorden „behoudens later intredende
veranderingen" 1).
Men ziet, hoe nauw vernieuwing en bijhouding met elkaar ver
band houden. Het wettelijk accent ligt helaas te veel op de ver
nieuwing. Maar wanneer men uit die accentuering mag afleiden,
dat grote gebieden ook buiten de ruilverkaveling binnen redelijke
tijd hermeten zullen worden, dan is dit zeer verheugend. De rechts-
vernieuwende werking, die het kadaster nu reeds bij ruilverkaveling
en onteigening heeft en straks nog bij de hermeting zal krijgen, is
niet zijn geringste verdienste. Het ideaal der vernieuwing van de
zakelijke rechten op alle onroerende goederen in Nederland lijkt
mij zowel voor het kadaster zelf als voor de rechtszekerheid in pu
bliek- én privaatrecht2) een wenkend perspectief!
231
Bij de titelzuivering ex art. 96 lid 2 Ruilverkavelingswet doet zich deze
moeilijkheid niet voor, omdat aldaar de formulering luidt „worden de daarin
omschreven rechten verkregen"deze verkrijging geschiedt op het moment
van de overschrijving. In art. 23 Ontw. Kadasterwet is echter sprake van
„vaststaan", een werkwoord met voortdurend karakter.
2) In het W.P.N.R. verschijnen de laatste jaren veelvuldig artikelen van
de hand van Mrs. L. F. Berretty en D. P. A. Nakken (laatstelijk nrs.
4842, 4843 en 4848-4850), waarin zeer eenzijdig de nadruk wordt gelegd op
het belang van het titelonderzoek voor de rechtszekerheid in het privaat
recht. Niet alleen wekt de vrees dat dit belang door het kadaster zou worden
bedreigd, soms de indruk een soort kadastrofobie te zijn, maar bovendien
gaat men op deze wijze voorbij aan de eisen, die het publiekrecht aan het
kadaster stelt en die het belang van grondbelastingheffing ver te boven gaan.
Zelfs uit privaatrechtelijk oogpunt is deze visie nog eenzijdig, omdat naast
de zekerheid van de rechtsverkrijging (titelonderzoek) ook die van de
rechtsbescherming (bij overheidsingrijpen) voor het privaatrecht onmisbaar
is Kn juist die rechtsbescherming kan door een goed kadaster uitnemend
worden gediend, waarbij men slechts aan ruimtelijke ordemngjAihteigening^
en ruilverkaveling hoeft te denken. Trouwens, wat is het titelonderzoek
zonder kadaster En wat zou er van de rechtszekerheid in het privaatrecht
zijn overgebleven, als bijv. bij de Zeeuwse overstromingsramp gelijktijdig
met de fysische ook de wiskundige gegevens omtrent de eigendomsgrenzen
waren weggevaagd Uit zo'n voorbeeld ziet men, hoe zeer het terecht is,
dat art. 2 van het Ontwerp-Kadasterwet spreekt over een Rijksdienst die
mede in het belang van de rechtszekerheid tot taak heeft, behalve het houden
van de openbare registers: het vervaardigen en bijhouden van kadastrale
kaarten, daaraan ten grondslag liggende bescheiden en kadastrale registers, die
gezamenlijk de rechtstoestand en de gesteldheid van de onroerende zaken
volgens de bij de Rijksdienst bekende gegevens weergeven.