235
het bedoeld als hulpmiddel tot een rechtvaardige heffing van de
belasting op de grond. Het resultaat was een registratie van de in
deling van het gehele grondgebied volgens de uitgeoefende cultuur
en volgens het feitelijk bezit (gebruik). Aan de door die indeling
verkregen percelen werd een nummer toegekend. Dit nummer (het
kadastrale registratiekenmerk) strekte in de kadastrale registratie
tot onderlinge verwijzing van belastingsubject naar belastingobject.
Met privaatrecht heeft dit alles niet te maken. De Staat had pri
mair dit instituut in het leven geroepen ten eigen behoeve. De regels
voor de instelling gegeven, waren allereerst gericht tot de dienaren
van de Staat, en behoorden, ook voorzover de burger er bij betrok
ken was uitsluitend tot die van het administratieve recht, i.e. het
belastingrecht. Niettemin ontstond er op den duur een zekere bin
ding met het privaatrecht. Dit had twee oorzaken.
In de eerste plaats verscheen in 1838 in het Burgerlijk Wetboek
de bepaling, dat de akte waarbij hypotheek wordt gevestigd, moet
bevatten een bijzondere opgave van het bezwaarde goed en van
deszelfs aard en ligging naar aanleiding der kadastrale indeling
(art. 1219, ie lid), terwijl voorts t.a.v. de ter inschrijving in te leveren
borderellen werd voorgeschreven, dat deze o.m. moeten bevatten
de aanduiding van de aard en de ligging der goederen, waarop de
hypotheek is gevestigd naar aanleiding der kadastrale indeling (art.
1231, lid 2 sub 40).
Dat men deze eis slechts stelde t.a.v. de inschrijving, vindt zijn
oorzaak in het feit, dat juist het hypotheekrecht (grond-krediet)
in die tijd in het centrum der belangstelling stond en daarom naar
de opvattingen uit die tijd, de grootste rechtszekerheid behoefde.
De wetgever dacht er goed aan te doen die eis te stellen. Hij heeft
zich daarbij niet gerealiseerd, dat hij de burger een plicht oplegde,
die deze in feite nimmer zou kunnen vervullen. Hoe kan hij, die
burger, beoordelen of een door de Staat en voor de Staat gemaakte
indeling van de grond, overeenstemt met de abstracte indeling naar
de rechtstoestand, of wel in zijn geval, hoe moet hij uitmaken welke
kadastrale percelen overeenkomen met het stuk grond, waarop hij
een zakelijk recht heeft Om die reden waren en zijn nog velen van
oordeel, dat de wetgever bedoeld heeft het recht op de onroerende
Het zou dan als registratiekenmerk in het publiciteitsstelsel een
zelfstandig bestaan zijn gaan voeren. Hiermee is echter in flagrante
strijd het feit dat het kadastrale kenmerk, dat, eenmaal in een ge
publiceerd stuk gebruikt, de functie vervult van naam van het object
der rechtshandeling, de eigenschap van onveranderlijkheid ten enen
male mist.
Deze onveranderlijkheid kan de wetgever niet garanderen, daar
de Staat zelf het kenmerk vaststelt en daarin naar believen verande
ring kan brengen, geheel buiten de wil der betrokken rechthebben
den om.
Wat de overige zakelijke rechten betreft, is het gebruik van het