lijkheid uitgesproken nieuwe bepalingen vast te stellen met betrek
king tot de openbare registers en het kadaster. De vooropstelling van
de openbare registers zou doen vermoeden dat de wens tot vaststel
ling van nieuwe bepalingen m.t.b. die registers de voornaamste
beweegreden is geweest tot het opstellen van een ontwerp-kadas-
terwet.
Artikel 1 geeft definities. Node missen we daarbij een omschrijving
van het begrip (kadastraal) perceel, te meer daar in de definitie van
„kadastrale aanduiding" van dat begrip als een bekende grootheid
is uitgegaan.
Artikel 2 schrijft het bestaan van een Rijksdienst voor, die „mede
in het belang van de rechtszekerheid tot taak heeft" en dan volgt
een uitvoerige taakaanduiding, die kort samengevat als volgt kan
worden weergegeven: a. het houden van openbare registers (een
nadere definiëring ware in artikel 1 op te nemen) en b. het inrichten,
bewaren en bijhouden van het kadaster.
De woorden mede in het belang van de rechtszekerheid passen
meer in een leerboek dan in de tekst van een wet. Eventueel zouden
ze een welkome aanvulling zijn geweest van de considerans. Zoals
ze nu zijn ingelast, zonder nadere precisering, zijn ze volmaakt over
bodig. Naar mijn mening is het zo dat elke uitoefening van een over
heidstaak in het belang van de rechtszekerheid is, althans moet
strekken tot bevordering van de rechtszekerheid. Dit geldt in nog
sterkere mate indien die taak bij de wet geregeld is. Het doel dat de
ontwerpers voor ogen stond, kan niets anders geweest zijn dan het
verschaffen van meer rechtszekerheid. Was dit niet het geval ge
weest, dan had men het ontwerpen van een wettelijke regeling beter
kunnen nalaten.
Het zou ons te ver voeren, indien we alle wetsartikelen onder de
loep gingen nemen; we zouden ons doel voorbijstreven: het bepalen
van de plaats van de ontworpen wettelijke regels in de bestaande
rechtsorde.
In hoofdstuk 1 worden de openbare registers behandeld. De bepa
lingen zijn deels van privaatrechtelijke, deels van publiekrechtelijke
aard. Voorzover ze een administratiefrechtelijk karakter hebben,
is er in de huidige wetgeving reeds in voorzien, terwijl de nieuwe
burgerlijke wetgeving uitdrukkelijk (art. 3, 1, 2, 1 lid 1 van het
nieuwe B.W.) een algemene maatregel van bestuur aankondigt,
waarbij deze materie nagenoeg geheel geregeld zal worden.
Artikel 8 heeft in hoofdzaak een privaatrechtelijk karakter en
behoort naar zijn inhoud in het B.W. thuis.
De vraag rijst, wat de aanleiding geweest mag zijn voor de Com
missie om rechtsregels die aan de functie hypotheken (openbare
registers) inhoud geven, op één lijn te stellen met die, bestemd om
de functie kadaster een basis te geven, dus om in hoofdzaak pri
vaatrecht op te nemen in een administratiefrechtelijke regeling.
Het antwoord op deze vraag treffen we aan in de memorie van toe
lichting op het ontwerp-wet (blz. 56 van het Rapport), waar we lezen
238