trale aanduidingen een andere betekenis toegekend dan dat zij
de grenzen weergeven van de gebieden, waarop de overgeschreven
bescheiden betrekking hebben? Grenzen die, ik zou haast zeggen
in analogie met de „nemo plus"-regel bij de overdracht van een
gedeelte van een perceel gehandhaafd dienen te blijven. Zij geven,
nadat de gedeelten kadastraal zijn ingedeeld, met de nieuwe grens
enerzijds het gebied weer waarop de bedoelde overgeschreven titel
van de verkrijger betrekking heeft en anderzijds het gebied dat
nog is overgebleven van dat waarop de titel van de vervreemder
(en van diens rechtsvoorgangers) slaat.
Er zijn bij een overdracht van een gedeelte van een perceel dus
altijd tenminste twee van deze gebieden aan welke de Rijksdienst
een kadastrale aanduiding zal moeten geven. Mijn hiervoor gestelde
vraag of derden aan de in art. 8a bedoelde bepaling zijn gebonden
betreft dan ook zowel de rechtopvolgers van de verkrijger als die
van de vervreemder. De vraag is van belang, omdat in vele gevallen
de aanwijzing van partijen niet met de in een akte gegeven omschrij
ving overeenkomt.
Mag men als gevolg van het bepaalde in dit artikel verwachten
dat het aantal metingen vóór de akte zal toenemen Ik ben van
mening dat dit niet het geval zal zijn.
Vrijwel al deze metingen worden nl. aangevraagd uit geheel andere
overwegingen dan alleen maar om te voorkomen dat men anders
een onroerend goed als een gedeelte van een perceel zou moeten om
schrijven. Het in de memorie van toelichting genoemde euvel dat
men met het stringente voorschrift wil bestrijden, zou door de „ont
snappingsclausule" wel eens kunnen toenemen.
Tot slot nog een opmerking in zake het vermelde in artikel xo
letter a. In de toelichting op dit artikel lees ik dat de kadastrale
registers de verwijzing naar alle ingeschreven bescheiden (m.a.w. de
zgn. hypothecaire boekhouding) dienen te bevatten, waardoor een
doelmatige raadpleging van de openbare registers is gewaarborgd.
Ik heb hierbij aangetekend dat de verwijzing als zojuist bedoeld
geenszins een doelmatige raadpleging der openbare registers waar
borgt.
Reeds in de aanhef van dit opstel heb ik er op gewezen dat in
veel gevallen de te raadplegen registers, soms zelfs om van een per
ceel de titel(s) van aankomst te bepalen, alleen maar kunnen blijken
met behulp van de kadastrale kaarten en de daaraan ten grondslag
liggende bescheiden. De verwijzing in de registers alleen is hiervoor
onvoldoende. Echter er zijn nog andere gevallen waarbij men voor
het verstrekken van informaties aan belanghebbenden het kadastra
le kaartenarchief zal moeten raadplegen. Ik bedoel hier de gevallen
waarbij in het verleden een verkrijger zich jegens de vervreemder
heeft verbonden.
Dat een opvolger van bedoelde vervreemder bijv. gerechtigd is
tot het uitoefenen van een erfdienstbaarheid of wel tot het verhin
deren van zekere handelingen door zijn buurman op grond van een
250