steld. Deze zal tot taak hebben de Minister desgevraagd of eigener
beweging te adviseren omtrent vraagstukken verband houdende
met de inhoud en de toepassing van de Kadasterwet en daarmede
verwante aangelegenheden. Het artikel bepaalt voorts dat de raad
bestaat uit een voorzitter, een secretaris en tenminste 10 andere
leden, die door de Kroon worden benoemd en ontslagen. Nadere
regeling van taak, samenstelling en werkwijze van deze raad zal
ingevolge het derde lid van dit artikel bij Algemene Maatregel van
Bestuur moeten geschieden. Een ontwerp voor zodanige Maatregel
met toelichting is door de Commissie aan haar verslag toegevoegd 1).
Dit ontwerp geeft aan de Raad met zoveel woorden bovendien nog
een adviserende taak met betrekking tot het vormen en instand
houden van het net van verzekerde punten in Nederland als ver
dichting van het net van de Rijksdriehoeksmeting, aangaande de
uitvoering van de taak aan de Rijksdienst van het kadaster opge
dragen bij de ruilverkavelingen, en bij de regeling van de samen
werking tussen de Rijksdienst van het kadaster en niet-kadastrale
landmeetkundige diensten en instellingen, en het dienstbaar zijn
van genoemde Rijksdienst aan statistische, planologische en andere
bestuurlijke en maatschappelijke doeleinden. De Maatregel schrijft
verder voor, dat de Directeur van de Rijksdienst van het Kadaster
tevens secretaris is, en geeft bepalingen die de strekking hebben te
bevorderen dat de leden worden gerecruteerd uit zoveel mogelijk
kringen van personen en instellingen die gebruik maken van de
diensten van het kadaster.
Het eerste hoofdstuk van het ontwerp Kadasterwet, dat, zoals
reeds gezegd, de openbare registers tot onderwerp heeft, brengt niet
heel veel nieuws.
Art. 4 zegt dat als openbare registers zullen gelden het dagregister
en het register van inschrijvingen. Een afzonderlijk register voor
inschrijving van hypotheken wordt dus niet meer vereist.
Art. 5 stemt zakelijk overeen met de regeling die art. i van de
Wet van 28 februari 1947 S. H 66 mogelijk maakt.
Art. 6 regelt de mogelijkheid van inzage en het verkrijgen van af
schriften en getuigschriften. Ik vestig hier wat meer aandacht op
de bepalingen van de artt. 7 en 8.
Art. 7 geeft de Minister de bevoegdheid door hem aan te wijzen
bescheiden, die naar zijn oordeel van belang zijn voor de beoordeling
van de rechtstoestand van onroerende zaken en waarvan de inschrij
ving niet krachtens wetsbepaling wordt geëist, voor inschrijving
vatbaar te maken. In wezen bevat deze bepaling niet meer dan de
legalisering van hetgeen reeds lang gebeurt, doch deze legalisering
is niet zonder belang wanneer straks ingevolge art. 3.1.2.7 van het
nieuwe B.W. niemand een feit, dat hij in de registers had kunnen
doen inschrijven, maar dat niet ingeschreven is, niet meer zal kunnen
tegenwerpen aan derden die daarvan onkundig zijn en die dit feit
206
1) Zie Rapport, bijlage 4, p. 67 e.v.