legger. Naar ik hoop zal in de loop van mijn uiteenzetting blijken
dat zulks inderdaad het geval is.
Het is trouwens niet helemaal juist dat het bestaande stelsel
alleen maar uit „leggers" (dat wil in dit verband zeggenregisters,
of boekdelen) bestaat, en het systeem Joosten alleen maar uit
„kaarten". In het oude kwamen al kaartsystemen voor: de alge
mene naamwijzer, en de kaarten Kad. nr. 93; in het nieuwe wordt
een register in boekvorm gehandhaafd: het Reg. nr. 71. Dit onder
gaat echter een belangrijke fundamentele uitbreiding. Het is
derhalve omgedoopt in Reg. nr. 71a. Daarover later.
In de „Algemene Instructie regelende de Dienst van het Kadas
ter", in de wandeling, en ook verder in dit opstel, I.K. genaamd,
wordt de legger (het hoofdregister van de kadastrale boekhouding)
behandeld in par. 50 (artt. 464-501). Een definitie van het begrip
„legger" wordt niet gegeven. Wel kunnen we de opzet ervan op
maken uit de artikelen 464, 465 en 466. Het eerstgenoemde artikel
behelst de bepaling: „De leggers zijn gemeentesgewijs ingericht".
Met gemeenten worden hier kadastrale gemeenten bedoeld. Het
tweede artikel bevat als belangrijkste bepaling de zin„Alle percelen
waarop één of meer personen rechten, welke dezelfde zijn voor elk
van die percelen, uitoefenen, worden in de legger geboekt op één
artikel". Het derde artikel tenslotte bepaalt dat het „hoofd" van
het leggerartikel de tenaamstelling bevat van de op het artikel
geboekte percelen. De percelen zelf vindt men in het „lichaam".
In het systeem Joosten wordt een scheiding tussen „hoofd" en
„lichaam" tot stand gebracht. Het „hoofd" van een artikel wordt
op een tenaamstellingskaart geboekt. Voor elke perceelregel uit
het „lichaam" wordt een perceelkaart aangelegd. Daardoor zijn
er nooit meer perceelkaarten „in omloop" dan er percelen bestaan.
In de leggers zijn veel meer perceelregels (overboekingen!) ingevuld,
dan er percelen bestaan. Verplaatsingen van perceelkaarten ver
vangen de overboekingen. Tevens moeten in de leggers vele lege
regels „gereserveerd" blijven, al zullen sommige daarvan waar
schijnlijk nooit worden gebruikt. Ook zullen vele wél gebruikte
regels doorgehaald zijn. Die moeten echter gehandhaafd blijven
om een hierna te noemen reden. Men mag van de bestaande leggers
dan ook nooit iets wegdoen.
De reden waarom men geen leggers kan „wegdoen", volgt uit
een beginsel dat ligt opgesloten in de bewoordingen van lid 2 van
het reeds genoemde art. 466 I.K. Dit lid zegt: „Achter de nummers
der percelen bevat het leggerartikel als belangrijkste gegevens:
een verwijzing, indien mogelijk, naar de overgeschreven akten
van verkrijging door de personen die in het hoofd zijn genoemd, en
steeds: de vermelding van de soort van eigendom, de grootte, en
de belastbare opbrengst". Hieruit blijkt dat de legger „van huis
uit" (het woordje: steeds!) een belastingregister is, maar tevens,
zover doenlijk (de woorden: indien mogelijk!), een soort „grond
boek". Het is juist dit karakter van de legger, dat maakt dat men
28o