28i geen enkel deel ervan kan wegdoen. Want de „titels" (de akten van verkrijging) vindt men, krachtens bovenaangehaald artikel uit de I.K. bij de percelen verwezen. Nu kan men met recht volhouden dat in het algemeen de zakelijke pretenties van rechthebbenden op onroerend goed slechts op de inhoud van de overgeschreven akten berusten. Die akten worden, in chronologische volgorde, opge borgen („overgeschreven") en bewaard in „openbare registers". Daar wij een negatief stelsel van openbaarmaking van zakelijke rechten hebben, moet men, om de rechtstoestand van een bepaald onroerend goed volledig te kunnen overzien, in eerste aanleg de daarop betrekking hebbende keten van overgeschreven stukken raadplegen. Bij een onderzoek naar de (rechts)toestand van thans moet men kunnen teruggrijpen op stadia van vroeger. De schakels van deze keten vertonen echter onderling geen samenhang. Ze liggen, als men geen hulpmiddel bezit om ze op te sporen, onvind baar, in chronologische volgorde, door de overschrijvingsdelen verspreid. Zo'n hulpmiddel bestaat echter wel. Het is de kadastrale aanduiding van het onroerend goed in kwestie. Weliswaar verandert die aanduiding (het perceelnummer) voortdurend. D.w.z. er treden vernummeringen op als een perceel gesplitst wordt of geheel, dan wel gedeeltelijk, in een ander perceel opgaat. Maar die vernumme ringen vormen een keten van onderling wel samenhangende schakels. De samenhang wordt verkregen via de „verwijzingen". Kent men de op een bepaald moment geldende kadastrale aanduiding van een onroerend goed, dan vindt men via deze verwijzingen vroegere (en ook latere) aanduidingen van percelen, of delen van percelen, waaruit het onderhavige is ontstaan, of waarin het is opgegaan. Met louter administratieve verwijzingen is men er echter nog niet. Men heeft daarbij de staten nr. 75 en de „hulpkaarten" nodig voor de figuratieve samenhang van percelen en perceelsgedeelten waarin oude zijn opgegaan, c.q. waaruit nieuwe zijn ontstaan. Het voornaamste echter: de bij een bepaald onroerend goed behorende, elkaar opvolgende, overgeschreven stukken, vindt men alleen via de elkaar opvolgende perceelnummers, dusvia de legger. Of, zoals de heer Joosten eens als motto boven een voordracht zette (Rapport van het 14e congres der Ned. Landmeetk. Federatie (N.L.F.), op 10 en n juni 1954, blz. 56): „Zonder het Kadaster is het openbaar register een gesloten boek". En meer recent: „De bij houding van het kadaster is een conditio sine qua non voor de handhaving van de openbaarheid der registers. Openbaar register en kadaster zijn niet te scheiden" (dit Tijdschrift, jaargang 80 (1964), blz. 281). Alleen hierom kan men nooit een legger wegdoen, terwijl er tal van gegevens in staan (de belastbare opbrengst bijv.) die, nadat het perceel is vervallen, van geen belang meer zijn. Het baanbrekende in de gedachtengang van de heer Joosten is nu geweest, ten aanzien van de boeking der percelen en de daarbij behorende verwijzing naar „titels", dat hij de „grondboekgegevens" (titels) scheidt van de „belastinggegevens" (in het algemeen:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1965 | | pagina 11