(1964), biz. 276, daarvan een voorbeeld), verdient het m.i. aan
beveling met deze aantekening net zo te handelen, als met de over
eenkomstige m.b.t. een servituut. M.a.w. bij vernummering de
aantekening handhaven, met vermelding van het nummer van het
perceel waarvoor zij oorspronkelijk gold. Men „lokaliseert" zodoende
weer het „gebied" waarbinnen de ontbindende voorwaarde van
kracht was, ook bij totaal veranderde terreins- (dus perceels-)
situatie. Het hulpkaartenarchief is bij deze „lokalisering" weer
onmisbaar.
Aantekeningen m.b.t. appartementen worden in een apart hoofd
stuk behandeld. Zie Hoofdstuk XL
Aantekeningen m.b.t. de natuurschoonwet. Wordt een perceel,
geheel of gedeeltelijk, aangemerkt als behorende tot een landgoed
in de zin der Natuurschoonwet 1928, dan wordt op de desbetreffende
kaart in dit vak vermeld: N.W., of: N.W.O.P. zo het landgoed in
kwestie tevens voor het publiek is opengesteld. De gemeenschappe
lijke beschikking van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen, en die van Financiën, waarbij deze regeling voor het
onderhavige perceel tot stand kwam, wordt na de letters N.W.(O.P.)
aangetekend. Dit soort percelen wordt dus niet meer, zoals in het
huidige stelsel is voorgeschreven (I.K., Art. 469, lid 1), op een
afzonderlijk artikel geboekt. Dit had trouwens een fiscale onder
grond. Hoe men desgewenst eventueel tot een artikel (nieuwe
stijl) behorende ,,N.W.(O.P.")-percelen toch nog apart kan verza
melen, wordt aan het eind van par. C van dit hoofdstuk (De Totaal-
kaart) nader uiteengezet.
Aantekeningen m.b.t. andere onderwerpen. In dit vak komen,
zoals het opschrift al aangeeft, verschillende losse aantekeningen.
Ik noem: aantekeningen m.b.t. een onzelfstandig gedeelte van een
bovenverdieping, c.q. kelder, dat zich uitstrekt boven, c.q. onder,
een deel van een belendend perceel. Er zijn dus altijd (minstens)
twee percelen bij dit geval betrokken. Op de desbetreffende per-
ceelkaarten wordt aangetekend: „met inbegrip van, c.q. met
uitzondering van, een gedeelte van een verdieping (of kelder),
boven (of onder) perceel Sectie nr. c.q. behorende bij
peiceel Sectie nr. en daarachter nog deel en nummer van
het overschrijvingsregister. Verder: de aantekening „fideï-commis",
met wederom vermelding van deel en nummer van het over
schrijvingsregister. Of: de aantekening „Art. 29 van de Wet op het
Levens verzekeringsbedrijf 1922, Stbl. 716". Tenslotte: een aan
tekening betreffende een recht van gebruik en bewoning op een
gedeelte van een perceel, dat niet uitgemeten kan worden. Dit geval
wordt als volgt behandeld. Men vermeldt in het besproken vakje
het perceelnummer, met de aanduiding „ged.", zoals het in het
stuk waarin het recht werd gevestigd, werd genoemd. Daarachter
komt: „Recht van Gebruik en Bewoning", en verder de naam,
voornamen, adres en woonplaats van de rechthebbende, alsmede
wederom deel en nummer van het overschrijvingsregister.
300