r
379
2e. Ui Uo AX, waarin
Ui U.T.i en AX de lengtevariatie tengevolge van de pool-
beweging: AX 0,5" of AX I 0,033s.
3e. Si So AX, waarin
Sn G.M.S.T.i.
Te bewijzen
Ui f (Si), waarin f dezelfde functie als onder het eerste ge
geven.
Bewijs
Uit I, vgl. (3) en (4) volgt:
So P QUo RU02, (9)
met
P 30" 38111 45,836s (1,1 io5)8
(Q 1) 8640184,542 s/eeuw «a 0,00274 (onbenoemd getal)
en R 0,0929 s/eeuw2 (10—20) sec-1.
Substitueert men in het tweede lid van (9) Ui Uo AX in
plaats van Uo, dan vindt men een grootheid Sx:
Sx P QUi RUP of
Sx P -T QUo -j- RU02 -{- QAX -j- 2.RUoAX -}- R (AX)2. (10)
Voor het jaar 2000 (Uo 1 eeuw rm 3,16 io9 sec.) geldt voor Sx
in tijdseconden, met AX 0,03s:
J
Sx 1,1 io5 3 io9 0,1 0,03 2 10—12 10—23
UT-ET
20S
10S
0s
-10s
-205
-30s
-40s
1600 1650 1700 1750 1800 1850 1900 1950
Figuur 6
Het verschil tussen universele tijd en efemeridentijd
over de laatste eeuwen (ontleend aan [6]).
r--
K
1»
1 V
1
1