8i
een redelijk goede spiegel, evenals een geschuurde metalen plaat
voor warmtegolven (en voor radiogolven).
Als het weerkaatsend oppervlak te klein is voor spiegeling, kan
men van verstrooiing spreken. Als het oppervlak vele kleine on
regelmatigheden bevat, is er sprake van diffuse weerkaatsing.
Voor het verloop van de lichtstralen bij spiegeling gelden de be
kende spiegelwetten van de geometrische optica. Ook geldt het
principe van Fermat.
De intensiteiten van de gebroken en de gespiegelde golven worden
beschreven door de regels van Fresnel, die zijn af te leiden uit de
in i reeds genoemde wetten van Maxwell (zie [3], [7] en [4]). De
laatstgenoemde wetten zijn geldig indien de diktes van beide media
groot zijn vergeleken bij de golflengte.
In het algemeen is de reflectie sterker naarmate de verhouding
der beide brekingsindices meer van één verschilt. Radiogolven
kaatsen in het algemeen goed terug op geleidende materialen
(metaal, water).
Bij de elektronische afstandmeting kunnen reflecties zeer hinder
lijk zijn, vooral bij radiogolven. Spiegelende reflecties zijn in het
algemeen gevaarlijker dan diffuse reflecties, omdat bij de eerste
veelal een belangrijk gedeelte van de energie een discrete afwijkende
looptijd heeft. Voor radio-afstandmeters zijn uitgebreide studies
gemaakt over de invloed van reflecties, speciaal door Wadley [9]
en door Poder cs. [10a] en [10b]de invloed is echter nog steeds vrij
onberekenbaar.
Het is niet onwaarschijnlijk dat de zogenaamde reflecties bij deze
radio-afstandmeters dikwijls fysisch beter kunnen worden beschre
ven als breking in luchtlagen zeer dicht bij de grond.
Bij elektroöptische afstandmeting heeft men veel minder last
van reflecties, doordat de lichtstralen veel beter kunnen worden
gericht (betere benadering van de geometrische optica, zie ook 7)
5. Verstrooiing en absorptie
Dit zijn twee totaal verschillende verschijnselen, waarvan het effect
echter voor verschillende toepassingen vrijwel gelijk is.
Verstrooiing treedt op als golven afwijkingen krijgen in de voort-
plantingsrichting door reflecterende of brekende deeltjes, of door
inhomogeniteiten van het medium langs de lichtweg. Verstrooiing
kan bestaan uit spiegeling, buiging of breking, of uit diverse com
binaties. Bij verstrooiing verdwijnt er geen licht of straling als
zodanig. Wel komt er veelal minder straling op de juiste plaats
(soms ook wel op de juiste plaats, maar uit een verkeerde richting).
Voorbeeld: het licht van een schijnwerper dringt slecht door de
mist heen omdat het in alle richtingen wordt verstrooid. Men kan
de lichtbundel in de mist dan ook goed zien. Zonder verstrooiing
is een lichtbundel onzichtbaar!
Bij absorptie wordt de straling omgezet in andere energie (ge
woonlijk in warmte).