c. Schijven die op dijken, in sloten of in het algemeen zodanig zijn
geplaatst dat ze in hoogte afwijken van het maaiveld, dienen
bij de keuze van de inpaspunten zoveel mogelijk te worden
vermeden. Met het in het terrein uitzetten van de schijven
(de signalisering) moet hier al rekening mee worden gehouden.
Uiteraard geldt dezelfde overweging bij het uitzoeken van
plaatsen waar over te dragen punten moeten komen.
d. De uitgezochte schijven worden stereoscopisch vergeleken met
de overeenkomstige schijven op de aansluitende foto's, opdat
geen verkeerde punten voor inpaspunten worden aangezien.
e. Bij voorkeur worden schijven uitgekozen die eveneens voor
komen op de aangrenzende te ontschranken foto's.
Behalve de voor de inpassing noodzakelijke punten is het gewenst
ten behoeve van de montage van de ontschrankte foto's of foto
gedeelten tot fotokaarten, te kunnen beschikken over een aantal
montagepunten. Deze punten (zie fig. 2) dienen eveneens voor de
opneming in het terrein te zijn gesignaliseerd dan wel door middel
van puntsoverdracht te zijn gecreëerd, alvorens de triangulatie kan
worden begonnen. Dit laatste zal in de praktijk gewoonlijk het
geval zijn. Er dient dan ook in het stadium van de signalisering met
142
1-618
WERKPLAN H
NS. 24
2-640
1-616
2-642
INFftSPUNTEN IN OVERLAPPI NGSSTROKEn] LANGS FOTOGRAM-
MONTAGEPUNTEN I METRISCHE WEG
PUNTEN T.B.V. TERRESTRISCHE
WERKZAAMHEDEN
IN R.D.-COöRDINA
TEN BEPAALD.
Fig. 2. Situering van inpaspunten en montagepunten op fotokaart en foto.