166
goed. Hij wijst erop dat hij niet alleen iets heeft gezegd over de bewijskracht
van de openbare registers maar ook over de negatieve slotsom waartoe de
Staatscommissie komt met betrekking tot de bewijskracht van het kadaster.
Volgens hem is de bewijskracht van het kadaster nog groter dan die van de
openbare registers. Het kadaster is niet passief. Men is steeds zeer voorzichtig
met tenaamstellen. Indien duidelijk van een onbevoegdheid blijkt, zal veelal
tenaamstelling achterwege blijven.
De bewijskracht zal door de in het ontwerp ontwikkelde bijhoudings-
procedure, o.m. door de verificatiefiguur, nog groter worden.
Artikel 8a van het ontwerp-Kadasterwet
Naar aanleiding van hetgeen de heer Joosten hierover 's ochtends heeft
opgemerkt, merkt de heer Meelker op dat ook de Staatscommissie heeft
geconstateerd, dat de overschrijving van het onroerend goed in de akte veel
te wensen overlaat. Zij heeft zich beraden hoe hierin verbetering zou kunnen
worden aangebracht. Dit zou kunnen door bij overdracht van een gedeeltelijk
perceel meting vóór het opmaken van de akte te doen plaats vinden, waarom
dit object met een geheel nummer zou kunnen worden aangeduid.
De Commissie heeft ingezien dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. Dit
heeft er toe geleid een escape clause op te nemen. Deze houdt in dat men ook
kan volstaan met het noemen in de akte van een gedeeltelijk nummer, mits
de clausule wordt opgenomen dat voor de omschrijving van het onroerend
goed in de akte later in de plaats zal treden de omschrijving die de Rijksdienst
van het kadaster hieraan geeft. Het effect hiervan is hetzelfde als van een
meting na de akte. Deze clausule in de akte geldt ook tegenover derden. De
kadastrale omschrijving, die naderhand wordt gegeven, maakt in wezen
een integrerend deel uit van de akte.
De heer Joosten antwoordt dat de in artikel 8a vermelde bescheiden in
het algemeen authentieke partij-akten zijn, waardoor vaststaat dat de
partijverklaringen geweest zijn, zoals ze in de akten staan vermeld. De in
een akte op te nemen bepaling dat voor de omschrijving van de onroerende
goederen in de plaats zal treden de door de Rijksdienst aan deze zaken te
geven kadastrale aanduiding, kan naar zijn mening nooit als een wilsverkla
ring van partijen worden gezien.
Wat partijen willen is de overschrijving van de akte om de beoogde
rechtsgevolgen te doen intreden. Om deze overschrijving te doen plaats
vinden, zijn ze door het onderwerpelijke wetsartikel gedwongen tot het
afleggen van de hiervoor bedoelde verklaring, een verklaring die, omdat
zij slaat op de onbekende uitkomsten van nog door de Rijksdienst te ver
richten handelingen, zeker niet door partijen wordt gewild. Afgezien van de
bewijskracht welke in het bijzonder ten aanzien van de door hem bedoelde
derden aan de bepaling zal kunnen worden toegekend, is hij van mening
dat ook op ethische gronden bezwaren zijn in te brengen tegen een dergelijke
wetsbepaling.
Prof. Van Opstall merkt op dat na de overschrijving van een akte met
bedoelde clausule, opmeting zal plaatsvinden, waarvoor de partijen moeten
aanwijzen wat volgens hen de nieuwe grens is. De partijen zijn hierbij dus
volledig betrokken. Zij uiten in het terrein hun wil ten aanzien van de in de
akte bedoelde omvang van het rechtsobject. Met behulp van de geschapen
administratief-rechtelijke procedure kunnen, indien vanwege de Rijks
dienst onjuistheden zijn begaan, op verzoek van partijen correcties worden
aangebracht. Zouden partijen de bezwarentermijn voorbij laten gaan zonder
te ageren, dan houdt dat in dat zij in de kadastrale gegevens berusten. De
wil van de partijen neemt dus een centrale plaats in.
De heer Meelker merkt op dat men door de voorgestelde administratief
rechtelijke procedure een middel heeft om o.m. tegen de meting op te
komen. In dit verband haakt hij in op een ander punt, dat reeds door anderen
is naar voren gebracht. Het is ook volgens hem wenselijk dat de kennisgeving
die voortvloeit uit een opmeting van een gedeeltelijk perceel gegevens bevat,