Het antwoord luidt beslist ontkennend. Men kan immers zonder
enige twijfel stellen, dat geen weldenkend landmeter de meting
van fig. 3-1 uit zal voeren.
Als één van de principes voor de ontwikkeling van een procedure
systeem kan men kiezen de „wet van de verminderende meer
opbrengst": Men kan de toepasbaarheid van een proceduresysteem
vergroten door onderbrenging in het systeem van hoe langer hoe
meer gevallen. Tenslotte zal een dergelijke uitbreiding weinig
baat meer brengen, omdat men gevallen in zijn systeem gaat
opnemen, die toch niet of sporadisch voorkomen. Men doet er dan
verstandig aan dergelijke gevallen niet in het vaste procedure
systeem onder te brengen, maar bij eventueel vóórkomen apart te
programmeren, zodat ook alleen maar bij vóórkomen geheugen
ruimte ingenomen wordt door de desbetreffende opdrachten.
Er moet dus een zekere keuze worden gemaakt, een keuze die
altijd enigszins subjectief zal zijn. Zo is ook een keuze gemaakt
in de formules (3.1)-(3.20). Al deze formules hebben betrekking
op de berekeningen in een driehoek, terwijl toch ook voor een vier
hoek, of in het algemeen voor een veelhoek veel gebruikte formules
uit de theorie zijn af te leiden. Bovendien leert een nadere beschou
wing, dat niet alle formules die in een driehoek voor kunnen
komen, vervat zijn in de formules (3.i)-(3.2o).
De keuze is gebaseerd op de overweging, dat een groot aantal
berekeningen uit de landmeetkunde teruggebracht kan worden
tot een van de weergegeven formules of tot een combinatie ervan.
Zo kan een voorwaartse snijding (zie fig. 3.2) op de volgende wijze
worden berekend:
Gemeten. r31, r35, r75, r79
Gegeven. xlt ylt x3, y3, x7, y~, x9, y9
Gevraagd: xb, yb
Oplossing: Bereken <f>3tli </>3t7 <f>7t3 en ó7i9 uit (3.12) en (3.3)
Bereken a13= en a„9 uit (3.0)
Bereken <j>3tb en ^7,5 uit (3.15)
Bereken a537 en a375 uit (3.9)
Bereken a753 uit (3.17)
211
3
7
f'g- 3-2