223
komelijke gevoeligheden zou stuiten, kan men voor de toekomst een gedachte
aan georganiseerde bundeling van krachten voorlopig wel vergeten.
Persoonlijk is de voorzitter van mening dat aan samenwerking in groot
verband, het samengaan van alle geodetisch-ingenieurs, vooraf behoort
te gaan.
Tot slot maakt de voorzitter nog enige opmerkingen over het „Rapport
van de Staatscommissie in zake het Kadaster". Nu dit rapport is verschenen,
had men mogen verwachten dat dit rapport een typisch kadastrale
aangelegenheid een agendapunt zou hebben gevormd op deze vergadering.
Inderdaad heeft het Rapport daar recht op. Dat dit althans in de algemene
zin van het in bespreking brengen van het Rapport niet is gebeurd,
vindt haar oorzaak in het feit dat dit reeds in groter verband, namelijk in
de maand mei, in N.L.F.-verband, is geschied en straks op 12 november
wederom zal geschieden. De aspecten die voor deze bijeenkomsten werden
gekozen, namelijk de juridische en de technische, zijn die welke ook buiten
het kadaster belangstelling hebben. Om deze aspecten nu weer aan de orde
te stellen leek het bestuur niet doelmatig, wat geenszins wil zeggen dat
bespreking in voldoende mate heeft plaats gevonden. Binnen ,,K. en L."
zal nog grondig over het Rapport moeten worden nagedacht. Het meest
zinvolle is bespreking in de afdelingen. Daar is een gesprek gemakkelijker
dan in een grote vergadering. Indien in de afdelingen problemen naar voren
komen, kan het zin hebben aan het Rapport een bijzondere ledenvergadering
te wijden.
Aangezien het voor de landmeters van het kadaster, uit hoofde van hun
functie, bijzonder belangrijk is mede gezien in het licht van de algemene
menselijke behoefte aan het dragen van verantwoordelijkheid, alsmede
de wens naar een bepaalde zelfstandigheid, zowel als het algemene streven
naar bevrediging in de werksituatie dat enig inzicht wordt verkregen
in de mogelijkheden van het Ontwerp-Kadaster wet met betrekking tot de
Rijksdienst van het Kadaster, meent het bestuur dat aan dit aspect in deze
vergadering wel aandacht moet worden besteed. Dit aspect raakt niet het
werk zelf maar wel de werksituatie, de omstandigheden waaronder moet
worden gewerkt. Door een deel van de middagvergadering hieraan te wijden
meent het bestuur tot een voorlopige afronding van zaken met betrekking
tot het Rapport te kunnen komen. Met het uitspreken van de hoop dat de
discussies een positieve bijdrage tot een juiste meningsvorming zullen
leveren, verklaart de voorzitter de vergadering voor geopend.
2. Notulen van de Algemene vergadering van 27 november 1964, zoals
gepubliceerd in het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde", jaargang
81, nr. 3, bladzijde 190.
Ir. G. Hom an heeft bezwaren tegen de zin: „Ondanks de door de voorzitter
gegeven toelichting en uitleg komt het toch tot een zodanig verwarde dis
cussie, dat notulering van deze discussie niet mogelijk en ook niet zinvol is".
Spreker acht de toevoeging „en ook niet zinvol is" een belediging voor de
vergadering. Spreker is van mening dat, indien notulering van een discussie
niet mogelijk is, dit betekent dat de voorzitter niet in staat is te leiden, dan
wel dat de secretaris onmachtig is (om notulen te maken).
De secretaris, Ir. G. C. Dogterom, stelt voor de tekst van de notulen
onveranderd te handhaven en tart een ieder om het beter te doen.
De voorzitter acht de tekst voor de vergadering niet beledigend en con
cludeert, aangezien verder geen aanmerkingen worden gemaakt en niemand
het woord verlangt, dat de notulen onveranderd zijn vastgesteld.
3. Verslag ingevolge art. 14a van het huishoudelijk reglement, zoals
gepubliceerd in het „Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde", jaar
gang 81, nr. 5, bladzijde 345.
Ir. I. P. Toussaint vraagt zijn brief, genoemd bij de ingekomen stukken,
bij dit punt te willen behandelen.
De voorzitter heeft hiertegen geen bezwaar.