229 De heer Overbeeke spreekt zijn dank uit voor de ontvangen uitnodiging en heeft met veel belangstelling spreker aangehoord. Hij vraagt zich af of de geschetste dienst niet teveel is uitgedijd. Hij acht de figuur van de hoofd ingenieur-directeur in het 2e schema theoretisch niet verantwoord. De technische dienst is een geheel andere dan de administratief-juridische. Het is daarom onjuist de bewaarder onder een ingenieur te plaatsen. De heer Verburg antwoordt dat hij op een dergelijke reactie heeft gere kend en stelt, dat hij bij het tonen van de schema's geen waarde-oordeel heeft willen uitspreken, alleen overwegingen. Voor een goed begrip van de h.i.d.-figuur moet worden gesteld dat dit een functie-aanduiding is, geen ingenieursrang. Ook een bewaarder zou h.i.d. kunnen worden. Naarmate men hoger in de organisatie komt wordt het specialisme vervangen door een technischmanager. Spreker staat overigens ook niet positief tegenover deze h.i.d. De heer Berretty stelt dat de organisatie aan het doel moet beantwoorden dit is gegeven in art. 13 van het ontwerp Kadasterwet. Het Kadaster heeft een dienende taak ten opzichte van het openbaar register; het kadastrale plan is een sleutel tot dit register. Hij vindt deze relatieve belangrijkheid niet terug in de schema's. Er bestaat ook een boekhouding op de schepen; met de daarmee annex zijnde technische dienst van de R.W.S. is er nooit moeite. Het gaat om de besturing van het totale apparaat. Spreker ziet in de voorgestelde opzet een gevaar van ingrijpen door de technische dienst van het kadaster in de administratie. De heer Verburg antwoordt, dat de technische dienst geen ingreep kan doen; ieder heeft zijn eigen taak; een ideale samenwerking moet door samenspraak mogelijk zijn. Hij vraagt zich af of scheiding tot in de top wel zo wenselijk is; hierdoor wordt een groter beroep gedaan op de horizontale coördinatie. De gemeenschappelijk directeur heeft een managerstaak, moet de problemen geïntegreerd bekijken en is géén vertegenwoordiger van een belangengroep. Prof. ir. W. Baarda merkt op, het jammer te vinden dat de heer Verburg geen deel uitmaakte van de Staatscommissie. De man die integrerend kan denken, met voldoende verbeelding, moet de organisatie in 't algemeen redden. Hij wil de bewaarders geruststellen. Twee gedachtewerelden moeten samenleven; het gesprek tussen juristen en technici is bijzonder belangrijk. Aan de afdeling geodesie van de T.H. vindt dit reeds plaats. Er is geen niveau-verschil tussen de landmeter en de bewaarder. Hij geeft daarom de voorkeur aan het eerste schema. De beleidskaderlijn is belangrijk; hij vraagt waarom de Fotogrammetrische dienst en de Rijksdriehoeksmeting als uitvoerende diensten zo dicht bij de top zijn gesitueerd. Voorts ziet hij nog geen verbetering optreden t.o.v. de bestaande toestand, tenzij meer aandacht wordt besteed aan de circulatie van ideeën, óók van laag naar hoog. De heer Verburg antwoordt, dat hij de technische hulpdiensten niet zozeer op hoog niveau heeft geplaatst, maar wel centraal; dit is uit doelmatig heidsoverwegingen gewenst in verband met de inzet van technische specia listen en dure apparatuur. Prof. Baarda repliceert, dat op deze wijze de centrale diensten ontsnappen aan de controle op de uitvoering; zij staan nl. niet onder een ingenieur verificateur. Volgens hem moet er terugkoppeling zijn, hetgeen in het eerste schema beter mogelijk is. Ir. M. J. te Nuyl spreekt ook zijn voorkeur uit voor het eerste schema. Hij hoopt, dat de verwezenlijking van het rapport niet even lang op zich laat wachten als het uitbrengen daarvan heeft geduurd, nl. zeven jaar. Niet de meest ideale organisatievorm is belangrijk, wél dat er een eigen dienst komt; men moet streven naar wat haalbaar is. Voor het eerste schema liggen de kaarten z.i. gunstiger, omdat het aansluit bij de bestaande situatie; hierbij is gebruik te maken van de bestaande Directies Organisatie en Personeel.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1966 | | pagina 55