i8i
De mens rekent. Als rekenorgaan fungeert een bepaald gedeelte
van zijn hersenen. Een ander gedeelte (een scheiding zal nauwelijks
zijn aan te geven) fungeert als geheugen, dat echter verlengd en
ook gepreciseerd wordt door middel van een uitwendig geheugen,
in de vorm van schrijfmateriaal.
In feite kan het overgaan op het gebruik van schrijfmateriaal
beschouwd worden als de belangrijkste stap in de ontwikkeling
van de rekentechniek. Van toen af aan was het immers in principe
mogelijk onbeperkt grote berekeningen uit te voeren. Men behoefde
nog slechts te beschikken over voldoende hoeveelheden schrijf
materiaal en tijd.
Men kan zich nu afvragen wat dan nog de reden van bestaan
van het automatisch rekentuig is, als men ook zonder een dergelijke
machine onbeperkt grote berekeningen uit kan voeren. Zien wij
even voorbij aan de analoge rekenautomaten, dan kan gesteld
worden, dat de enige reden van bestaan voor de reken
automaat is, dat de berekeningen veel sneller en betrouwbaarder
kunnen worden uitgevoerd. De betrouwbaarheid kan uiteraard
moeilijk in een getal worden uitgedrukt, maar de snelheid van
het rekenen met de moderne rekenautomaat is momenteel
ongeveer io6 maal zo groot als de snelheid van het niet-automatisch
rekenen.
Is het gebruik van een uitwendig geheugen in de vorm van
schrijfmateriaal een grote stap voorwaarts, het veroorzaakt
tegelijkertijd ook een nieuwe moeilijkheid. Er moet immers een
koppeling tot stand worden gebracht tussen het rekenorgaan en
het inwendig geheugen enerzijds en het uitwendig geheugen ander
zijds. De mens in zijn functie van rekentuig moet beschikken
over een ingangsorgaan met behulp waarvan getallen kunnen
worden overgebracht van het uitwendig naar het inwendig geheugen
en over een uitgangsorgaan met behulp waarvan de omgekeerde
weg wordt bewandeld. Deze situatie is in fig. 1-2 weerge
geven
uitwendig
geheugen
geheugen
reken -
orgaan
fig. i-i