284 ten gevolge van de beweging van de slappe bodem die men hier veelal aantreft, niet voldeden. Een nieuwe methode, welke hij in 1915 in zijn proefschrift „Bijdrage tot de theorie der slingerwaar nemingen" beschreef en waarop hij met lof promoveerde, voerde hij met succes in. Ze bestond in het laten slingeren van twee slingers met gelijke amplitude en tegengestelde fase op éénzelfde statief in hetzelfde slingervlak. Daarbij bleek dat de gemiddelde slingertijd van beide slingers nauwelijks werd beïnvloed door de horizontale versnelling welke ten gevolge van de bodembewegingen op het statief werden uitgeoefend. In het tijdvak 1913-1921 bepaalde Vening Meinesz volgens deze methode een 50-tal zwaartekracht stations. Gezien de vaste bodem te De Bilt werd in de kelder van het K.N.M.I. aldaar een referentie-zwaartekrachtstation bepaald. Dit werd door zwaartekrachtmetingen verbonden met het inter nationale referentiestation van het Geodetisch Instituut te Potsdam. Vening Meinesz publiceerde de resultaten in „Observations de pendule dans les Pays-Bas (1923)". Het succes met deze methode leidde tot de vraag of deze zodanig kon worden gewijzigd dat ze ook op zee, waar de golven veel grotere storingen veroorzaken, kon worden toegepast. Al spoedig bleek dat in geen geval op oppervlakteschepen, maar evenmin in een onderzeeboot onder water kon worden voldaan aan de voorwaarden dat de amplitudes gelijk en de fasen tegengesteld zijn. Toen kwam Vening Meinesz op de geniale gedachte dat, onafhankelijk van amplitude en fase van de slingers, het verschil van de uitwijkings- hoeken van beide slingers ongevoelig was voor grotere horizontale versnellingen en dat deze verschilhoek kon worden beschouwd als de uitwijkingshoek van een „fictieve" slinger met eenzelfde periode als de oorspronkelijke slingers. Nadat Vening Meinesz deze methode theoretisch en instrumen teel had uitgewerkt (later in 1929 gepubliceerd in „Theory and Practice of Pendulum Observations at Sea") werd ze in 1923 tijdens een reis van de onderzeeboot van de Koninklijke Marine Hr. Ms. K. II van Den Helder naar Java met succes beproefd. In 1925 volgde met een nieuw in de werkplaats van het K.N.M.I. geconstrueerd instrument een tweede reis naar Alexandrië aan boord van Hr. Mr. K. XI. Bij deze nieuwe uitvoering van het instrument werd de beweging van de zgn. fictieve slinger langs optisch-fotografische weg direct geregistreerd, in plaats van de bewegingen van beide slingers afzonderlijk. Dit bracht de tijd, nodig voor de uitwerking van een waarneming, terug van enkele dagen tot enkele uren. In de nu volgende periode tot 1939 stelde de Koninklijke Marine Vening Meinesz geregeld in staat om onderzeebootreizen te maken, waarbij vooral de reis van Hr. Ms. K XIII via het Panamakanaal en die van Hr. Ms. K. XVIII via Buenos Aires, Kaapstad en Perth naar Java niet alleen in wetenschappelijke en maritieme kringen sterk de aandacht trokken, maar ook bij het Nederlandse

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1966 | | pagina 50