291
slechts 16 biz. toegemeten krijgt. Voor een belangstellende lezer
zal de uitvoeringsfase toch altijd veel belangrijker zijn dan de
voorbereiding. Van de uitvoering wordt wel besproken het O. en
S. fonds, de schatting, de lijst van rechthebbenden, de pacht-
registratie, maar we missen de bedrijfsvergroting tengevolge van
vertrek naar de polders, de toedeling, de kostenbepaling, onder
werpen waar de belangstelling van een boer toch zeker op gericht is.
Nemen we aan dat het de bedoeling van de Hoofdafdeling geweest
is om deze „gebundelde ervaring" voornamelijk te laten slaan op
het werk van de Voorbereidingscommissies en de cultuurtechnische
uitvoering, dan is zij daarin geslaagd, bedoelde zij een meer volledig
overzicht van het ruilverkavelingswerk te geven, dan schiet de
inhoud tekort.
Op enkele kleine tekortkomingen moge hieronder worden gewezen.
Blz. 14: „De leiding van een ruilverkaveling wordt door de
provinciale H.I.D. van de C.D. opgedragen aan een districts
ingenieur." Dit zal door de schrijver zeker niet zo bedoeld zijn.
„Voor iedere ruilverkaveling wordt door het Hoofd van het bureau
Ruilverkaveling een landmeter-deskundige aangewezen door de
Minister van Landbouw in overleg enz." Veimoedelijk is hier
bedoeld: „wordt op aanwijzing van het Hoofd enz.".
Blz. 23Over de samenstelling van de Voorbereidingscommissies
lezen we: „Het is begrijpelijk dat men een bestaande verhouding
in ledental tussen de standsorganisaties ook graag weerspiegeld
ziet in de samenstelling van de Voorbereidings- en Plaatselijke
Commissies." Jammer dat de Hoofdafdeling er niet op liet volgen,
dat deze op allerlei gebied toegepaste methode niet bevor
derlijk is voor de beste samenstelling van de commissies.
Op blz. 30 wordt gezegd dat het kadaster eerst „na lange tijd"
kennis neemt van de memories van successie. Het is de schrijver
vermoedelijk niet bekend dat deze stukken de laatste jaren
wekelijks bij het kadaster worden ingezonden. Hoewel ei zeker nog
kritiek is op het meestemmen van reeds lang overleden eigenaren,
geldt de huidige kritiek m.i. in hoofdzaak de regel dat niet-stemmers
als voorstemmers worden beschouwd.
Op blz. 31 wordt berekend dat een lid van de Voorbereidings
commissie 1 tot 3 dagen per maand aan dit werk besteedt. Als
men een lid wel voorrekent hoeveel tijd het voorbereidingswerk van
hem vraagt, waarom beantwoordt men de vraag dan niet voor het
werk in de Plaatselijke commissie, dat toch een veelvoud moet zijn
van de aan de voorbereiding bestede tijd en dat bovendien aan
zienlijk langer duurt
A. G.
Boekaankondigingen
Dr. D. Burger Hzn. Open vragen en wensen bij het onderzoek in het
grensgebied van bosbeheer, waterbeheer, natuurbeheer, voorziening met recreatie
mogelijkheden in de open lucht, en landschapsbeheer in Nederland.