49
grens tussen zijn onroerend goed en dat van B vast te stellen, het
Hof aan dat verzoek niet had mogen voorbij gaan met een beroep
op de in de uitspraak vermelde artikelen van de Instructie Kadaster,
zijnde de Algemene Instructie regelende de Dienst van het Kadaster,
vastgesteld bij beschikking van de Minister van Financiën van 4
januari 1957 nr. 189;
dat de Instructie Kadaster, welke niet in het Staatsblad is
bekendgemaakt of op andere wettige wijze is afgekondigd, niet
anders bevat dan aanwijzingen aan de ambtenaren van de dienst
van het kadaster en niet behoort tot de regelen van het recht,
welke de rechter in een geding als het onderhavige dient toe te
passen
dat de uitspraak dan ook niet in stand kan blijven en, na ver
wijzing, het Hof alsnog zal moeten onderzoeken en vaststellen
waar de grens tussen de onroerende goederen van belanghebbende
en B loopt, opdat belanghebbendes goed als een afzonderlijk
perceel in de kadastrale legger zal kunnen worden opgenomen;
dat het opmerking verdient, dat 's Hofs vaststelling te dezen
uitsluitend beslissend zal zijn voor de toepassing van de Wet van
26 mei 1870 met betrekking tot het onroerend goed van belang
hebbende en geenszins voor de vraag, welke eigendomsrechten aan
belanghebbende naar burgerlijk recht toekomen."
Smit besluit zijn artikel in het Weekblad voor fiscaal recht met
de opmerking dat de Hoge Raad thans de regel van art. 46 weer
ondergeschikt heeft gemaakt aan die van art. 47. Het ware dan ook
uit een oogpunt van wetgevingstechniek beter en duidelijker
geweest indien de wetgever artikel 47 aan artikel 46 had vooraf
doen gaan. Volgens de huidige opvatting van de H.R. immers
geeft art. 47 niet alleen aan wie het subject, doch ook wat het
object der belasting is en bevat art. 46 slechts een voorschrift
in zake de teboekstelling van de belastinggegevens in de kadastrale
legger (in dit verband te beschouwen als belastingkohier).
Uit de beslissing van de H.R. moet ook worden afgeleid dat het
ministeriële voorschrift vervat in art. 197 van de Instructie Kadaster
strijdig is met dezelfde wet, waaraan de minister zijn bevoegdheid
tot het geven van voorschriften ontleent (art. 10 van de Wet op de
Grondbelasting) 1).
Naar het voorkomt mogen we op grond van die beslissing aan
nemen, dat de wet zich verzet tegen elke „boeking op consorten",
voorzover althans onder het kadastrale begrip „consort" verstaan
wordt, niet de civielrechtelijke mede-eigenaar, doch degene, die
naast de „belastingplichtige" in het hoofd van de legger voor een
bepaald gedeelte als mederechthebbende van een kadastraal perceel
geboekt staat.
art. 10 W.Gb.„De metingen geschieden en de uitkomsten daarvan
worden in de kadastrale stukken opgenomen overeenkomstig voorschriften
door Onzen Minister van Financiën vast te stellen".