7 Voor een reeds tamelijk grote excentriciteit e 3 m en voor de in het driehoeksnet betrekkelijk kleine afstanden h 15 km en h 20 km is voor de grote waarde a 90° I3 25 km. 8 is dan 52". Voor li k 30 km, a 6o° (l3 30 km) en e 2 m is 8 14". Deze bedragen liggen ver beneden de waarnemings nauwkeurigheid. Snellius heeft daarom bij zijn berekeningen de excentriciteit bewust buiten beschouwing gelaten. Om dezelfde reden behoefde hij zich bij de berekening van zijn driehoeken niet te bekommeren om de bolvormigheid van de aarde. In de grootste driehoek LUD van zijn net verschilt de som van de hoeken van de boldriehoek slechts 4" met die van de vlakke. Hij heeft daarom alle berekeningen met vlakke driehoeksmeting uitgevoerd. Om de vorm van het driehoeksnet met zijn 14 hoekpunten te kunnen bepalen zijn 24 onafhankelijke gegevens (hoeken) nodig. Omdat er 54 zijn gemeten zijn er dus 30 overtallig. Daar de toen malige kennis van de techniek van de vereffening zich beperkte tot het geven van een hoekcorrectie aan elk van de hoeken van een volledig gemeten driehoek en aan de hoeken rondom een centraal punt, betekenden voor Snellius deze overtallige gegevens dus een mogelijkheid om, naar eigen inzicht, deze hoekcorrecties aan te brengen. Daarna kon hij, uitgaande van de zijde Leiden-Den Haag, langs verschillende wegen de lengte van een aantal zijden van het net berekenen. Daar netsvergelijkingen nog onbekend waren moesten de uitkomsten van deze berekeningen dus wel van elkaar verschillen. Zo heeft hij bijv. in de driehoek LHgG met LHg 4103,3 roeden (1 roede 3,766 m) de zijde LG 5897,8 roeden berekend en vervolgens in driehoek LGD de lengte LD 10633, 1 roeden. Hetzelfde lijnstuk is echter ook rechtstreeks te bepalen uit de driehoek LHgD waarvan de basis LHg en de twee basishoeken bekend zijn. Thans is het resultaat LD 10634, 7 roeden [6]. In dit geval heeft hij voor zijn verdere berekeningen de eerste van deze beide waarden aangehouden. In een ander geval middelt hij wel eens de uitkomsten van twee bepalingen. Dit doet zich bijv. voor bij berekeningen om het centrale punt Dordrecht waar hij BD 7005,7 roeden vindt uit DZ in de driehoek DZB maar ook BD 6998,0 roeden uit DW in de driehoek DWB. Hier is het resultaat waar hij mee verder rekent de ronde waarde 7000,0 roeden [7]. Omdat deze werkwijze thans uiteraard niet meer voldoet, heb ik het driehoeksnet waarin 30 overtallige hoeken zijn gemeten en waarin dus 30 voorwaarden optreden vereffend volgens de methode der kleinste kwadraten. Zo'n vereffening biedt, door het berekenen van de standaardafwijking in de gemeten hoek, de mogelijkheid een inzicht te krijgen in de nauwkeurigheid van de meting. Inciden teel is aan de bepaling van de nauwkeurigheid van Snellius' hoekmeting wel eens iets gedaan. Zo vermeldt Jordan [8] dat uit de stationsvereffening in Leiden, waar (zie fig. 1) tussen 8 stralen 13 hoeken zijn gemeten, een standaardafwijking in de hoek van 3'58" kan worden afgeleid en dat uit de sluitfouten in 12 drie-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1967 | | pagina 9