65
om achter soortgelijke gegevens te komen. Men moet echter wel
geschoold zijn in deze technieken om er een juist gebruik van te
kunnen maken en vooral ook om de op die wijze verzamelde ge
gevens op een betrouwbare manier te interpreteren.
Gesteld nu, dat aan alle voorwaarden is voldaan en dat een
goede inventarisatie beschikbaar is, kunnen planoloog en beleids-
man nu aan de slag gaan, zonder de verdere medewerking van de
onderzoeker nodig te hebben?
In de meeste gevallen zal dit niet zo zijn. In ieder geval zal de
planoloogtechnicus van de verantwoordelijke beleidsman aanwijzin
gen moeten krijgen omtrent de doeleinden, die door middel van het
plan dienen te worden gerealiseerd. Elk plan heeft immeis tot doel,
de ontwikkeling van een stuk maatschappelijk leven voor een
kortere of langere toekomst vorm en gestalte te geven.
Het stellen van deze doeleinden is geen kwestie van wetenschap,
doch van keuze. Een keuze, die behoort te berusten op het afwegen
van belangen, op inzicht in de consequenties van de te nemen
beslissingen, en op het waarderen van deze consequenties. Men kan
dit kortweg formuleren: de beleidsman moet visie bezitten.
En hier ligt opnieuw een taak voor het onderzoekhet kan helpen
inzicht te verschaffen in de samenhangen die tussen allerlei factoren
bestaan en zodoende de uitwerking van bepaalde beslissingen
overzichtelijker, voorspelbaarder te maken.
Het type onderzoek dat hierbij aan de orde komt, kunnen wij
aanduiden met de term structuuronderzoek"Dit is in het algemeen
veel gecompliceerder, maar niet minder belangrijk dan het inven
tariserend onderzoek.
Reeds eerder hebben wij opgemerkt, dat een plan zich steeds
richt op de toekomst. Om die reden kan het nooit voldoende zijn
te constateren, dat de bestaande situatie op die en die gebieden
tekorten vertoont en dan te trachten deze tekorten weg te werken.
Want in de tijd, dat het plan wordt gerealiseerd, kan de situatie
zich grondig hebben, gewijzigd, zodat men steeds achter de feiten
blijft aanlopen.
Het eerder gebruikte voorbeeld kan weer illustreren wat hiermee
wordt bedoeld. Wanneer inventariserend onderzoek aan het licht
heeft gebracht, dat er op dit moment een tekort van duizend
4-kamerwoningen in huurklasse y bestaat, kan men niet volstaan
met een bouwplan voor dit aantal woningen in deze klasse. De
vraag is immers of, tegen de tijd dat dit plan is uitgevoerd, de
samenstelling van de woningbehoevende huishoudingen nog dezelf
de is als tijdens de inventarisatie. Een (sterk vereenvoudigd)
voorbeeld ter illustratie. In 1899 was 63,1% van de mannelijke
bevolking ongehuwd. In 1965 bedroeg het percentage ongehuwde
mannen nog slechts 51,6%. Wanneer we nu simpelweg even aan
nemen, dat alle niet ongehuwde mannen een woning nodig hebben,
dan zou de woningbehoefte in 1965, bij ongewijzigde verhouding
tussen ongehuwden en niet-ongehuwden 1405 000 woningen