68
georganiseerde belangen betreffen, kan men zulke vertegenwoor
digers opsporen en raadplegen. In het hele complex van factoren,
die de „leefbaarheid" van een stad of wijk of streek bepalen, spelen
deze georganiseerde belangen echter slechts een beperkte rol. Boven
dien komt elke vertegenwoordiger uiteraard op voor het speciale
belang, dat hij geacht wordt te behartigen. Andere, ruimtelijk
concurrerende belangen, vallen buiten zijn interessekring, maar
niet buiten die van de planoloog. Het zal in het algemeen niet
gemakkelijk zijn begrip te wekken, dat ook met die andere belangen
rekening moet worden gehouden.
De grote bezwaren, die vele na-oorlogse stedebouwkundige plan
nen aankleven, blijken minder een gevolg te zijn van een gebrek
aan contact met georganiseerde belangen (zoals bedrijfsleven,
verkeer, sport, enz.), dan wel van een gebrek aan inzicht in de
sociale differentiatie op terreinen waar geen belangenorganisatie
bestaat.
Intussen bestaan er uiteenlopende levensstijlen, die ieder hun
eigen soms tegenstrijdige eisen stellen aan de stedebouw-
kundige en architectonische vormgeving van het levensmilieu.
Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit, dat mensen, die zich thuis voelen
in een buurt als de Jordaan, andere gewoonten hebben dan de
bewoners van bijv. het tuindorp Oostzaandat de Amsterdammers
die tevreden zijn in de Goudkust verschillen van hun stadgenoten
die de omgeving van het Vondelpark bewonen en er willen blijven
wonen. Helaas is er nog maar weinig exacts bekend over de aard
van dergelijke verschillen in levensstijl.
Wij hebben vooral na de oorlog getracht plannen te maken voor
woongebieden, waar iedereen zich thuis zou moeten voelen. Wij
zijn daarvoor uitgegaaan van statistische gemiddelden, die geen
levende realiteit blijken te zijn.
W at heeft het sociaal onderzoek ten behoeve van planning en
stedebouw na de oorlog voornamelijk beziggehouden? Dat is de
opstelling van zg „normen". Er zijn studies verricht voor het vast
stellen van oppervlaktenormen voor parken, winkelruimten, be
drijfsterreinen, sportvelden, enz. Men heeft berekend hoeveel
oppervlakte voor een bepaalde voorziening per inwoner in een
plan moet worden gereserveerd. Dat is op zichzelf nuttig werk.
Maar wanneer men weet, dat er behoefte bestaat aan m2 sport
terrein per inwoner, dan mag men niet zonder meer hieruit af
leiden, dat in elk afzonderlijk deelplan ook deze hoeveelheid opper
vlakte aan sportterreinen dient te worden gerealiseerd. Het resul
taat van zulk een werkwijze is dat ieder aldus uitgevoerd plan zon
der meer verwisselbaar is voor elk ander plan dat op deze grondslag
berust. Met andere woorden: elk van deze plannen munt uit door
onpersoonlijkheid en sfeerloosheid.
Minstens even interessant als de kennis van de „norm" (die
dus een statistisch gemiddelde uitdrukt), is de kennis van de
spreiding der afwijkingen van die norm, alsmede van de voorwaar-