6g
den voor die afwijkingen. Contact met vertegenwoordigers van het
publiek hoe nuttig ook kan alléén niet leiden tot het onder
kennen van verschillen in levensstijl en van de hieraan ten grond
slag liggende factoren. Enerzijds niet, omdat dergelijke vertegen
woordigingen nooit gedifferentieerd genoeg kunnen zijn, anderzijds
niet, omdat levensstijlen voor de betrokkenen zo zeer deel uit
maken van de vanzelfsprekendheden van alle dag, dat men er
zich niet van bewust is. Sociaal onderzoek zou hierin uitkomst
moeten bieden. In plaats van met statische oppervlaktenormen,
zoals thans gebruikelijk, zou men moeten kunnen werken met
dynamische en gedifferentieerde oppervlaktenormen.
Een andere belangrijke taak voor het sociaal onderzoek betreft
het meten van het effect van gerealiseerde plannen; het evalueren
van deze plannen in hun geheel en in onderdelen. Vooral in die
zeldzame gevallen, dat er op stedebouwkundig gebied een experi
ment wordt gelanceerd, zou de reactie van het bewonerspubliek
moeten worden nagegaan. De mogelijkheid bestaat dan de goede
elementen uit zo'n plan te continueren en de minder geslaagde te
elimineren. Na alles wat hierover reeds is gezegd, behoeft hier
nauwelijks meer aan te worden toegevoegd, dat men hierbij vooral
ook oog moet hebben voor de dieper liggende factoren die de po
sitieve of negatieve reactie van het publiek veroorzaken.
Zomin als een mens van brood alléén kan leven, kan hij „leven"
wanneer hij maar een dak boven zijn hoofd, werk- en recreatie
gelegenheid in de omgeving en verkeersruimte om zich van en
naar zijn woning te begeven ter beschikking heeft. Deze kwantifi
ceerbare minimumvoorwaarden moeten zeker worden vervuld.
Maar daarnaast zijn er tal van kwalitatieve aspecten, waaraan
men niet voorbij mag gaan, omdat zij niet meetbaar zijn met
behulp van de algemeen bekende fysieke maten. Ook de kwaliteit
is meetbaar, zij het, dat hiervoor speciale meettechnieken zijn en
worden ontwikkeld, die tot de uitrusting van de sociaal-weten-
schappelijke onderzoeker behoren. Het is diens taak, de resultaten
van zijn onderzoek te „vertalen" voor de ontwerper op zodanige
wijze, dat de laatste er ook houvast aan heeft.
De ontwerper en de beleidsman vragen niet om algemene en
vrijblijvende beschouwingen, maar om „harde" feiten. Die moet
de onderzoeker ook kunnen leveren. Maar altijd zal hij bij zijn
conclusies een zeker voorbehoud moeten maken.
Daar, waar zijn conclusies zijn gericht op perspectivisch inzicht,
moeten zij altijd berusten op de veronderstelling van een zekere
maatschappelijke continuïteit. Door onvoorzienbare omstandig
heden zoals volkomen nieuwe technische ontdekkingen, politieke
omwentelingen of natuurrampen e.d. kan deze continuïteit worden
doorbroken.
Ook de beste onderzoeker is geen helderziende, die de toekomst
kan voorspellen. Door aan de gang zijnde processen op te sporen en
te analyseren, kan hij ons blikveld naar de toekomst wel verruimen.