7i Kleinere gemeenten kunnen hun onderzoekingswerkzaamheden opdragen aan sociologische onderzoekingsinstituten. Over de vraag of mensen met een bepaalde levensstijl willekeurig tussen andere mensen met een andere levensstijl moeten worden gemengd, of dat men zulke groepen beter gescheiden kan houden, werd kort na de tweede wereldoorlog anders gedacht dan nu. Toen was er eigenlijk sprake van een drang tot een wel heel extreme menging. Dit leidt evenwel tot een zelfselectie: de wijk gaat „ach teruit". Thans wordt mengen als niet wenselijk beschouwd; op zijn minst dienen de buurten van een wijk homogeen te zijn. Een andere vraag wasHoe houdt men rekening met de vergro ting van de welstand? Er blijkt altijd een samenwerking nodig te zijn van sociologen met anderen, bijv. met economen. Overigens heeft natuurlijk niet altijd de wetenschap het laatste woord. Zo doet de laatste jaren het woord „doorschuiving" nog al opgeld. Het is evenwel duidelijk dat aan een woning waarin men na door schuiving komt zichtbare voordelen moeten kleven t.o.v. de verlaten woning. Voordracht Ir. Blaauw (Verstedelijking) en voordracht Ir. Nas- suth (Amsterdam-zuidoost/Bijlmermeer) Naar aanleiding van de vraag of door de verplichte opberging van auto's in parkeergarages de relatie tussen de auto en zijn eige naar niet wordt miskend, daarbij denkende aan het doen van de wekelijkse inkopen, het uitgaan in avondkleding e.d., die toch „de auto voor de deur" vragen, werd gesteld dat dit inderdaad het geval is. De afstand woning-auto wordt in Bijlmermeer groot; er is bij het opstellen van het plan evenwel sprake geweest van een keuze. Bij hoog wonen behoort in dat geval o.m. het wandelen (eventueel in avondkleding) van woning naar auto of omgekeerd door een zeer lange gang; dit is eigenlijk op een lijn te stellen met de stortkoker voor vuilnis en met de huismeester. Wie dergelijke dingen niet wil, zo werd gesteld, moet niet hoog gaan wonen, waarbij in het midden werd gelaten de vraag waar ergens in Nederland een reële gelegenheid bestaat massaal niet hoog te wonen. Wat betreft de slechte kaarten, waarop Ir. Blaauw in het bij zonder de aandacht had gevestigd, werd door Prof. Baarda op gemerkt dat de wensen dienaangaande van de zijde van de plano logen moeten komen. Zolang er in deze geen vragen zijn, krijgen de geodeten van hun ministeries geen gelegenheid iets te ondernemen ter verbetering of vernieuwing van bestaand kaartmateriaal. Ir. Rienstra hield tenslotte een pleidooi voor het gebruik van lucht foto's op zeer grote schaal. (Samenvattingen van de voordrachten van de heren Blaauw en Nassuth zullen in een volgende aflevering van dit Tijdschrift worden opgenomen.) Ir. H. L. van Gent

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1967 | | pagina 17