104 verkavelingsobjecten ingedeeld in twee groepen, en wel volgens de methode volgens welke de meting zou moeten plaats vinden. Hierbij speelden een rol de orografie, de begroeiing en het beschik bare personeel. Veel personen menen dat het normaal is dat 100% van de gesignaliseerde punten zichtbaar zijn. In begroeide gebieden (Ardennen) werd dan ook veelvuldig gebruik gemaakt van een excentrische signalisering, die weliswaar voldoening gaf, maar de sig- naüseringstijd fel op dreef en de waarschijnlijkheid van zichtbaar heid belangrijk verminderde. Onder de beste omstandigheden kwa men wij tot 80% geziene punten, terwijl wij in andere gebieden 95% a 97% bereikten. Toch werd dit in zekere middens als een mislukking bestempeld. Van af dit jaar werd dan ook overgegaan naar de ge mengde methode m.a.w.alle ruilverkavelingen worden nu door fotogrammetrie opgemeten met de bedoeling 75 a 80% van de punten te bepalen. De overige punten worden dan orthogonaal gemeten op langs fotogrammetrische weg bepaalde bases. Deze methode sluit alle excentrische signalisering uit en verlicht de res titutie aanzienlijk. Laten wij even ingaan op het psychologisch aspect van deze werkwijze. Indien klassiek wordt gemeten, worden alle mogelijke fouten en vergissingen op het rekencentrum ontdekt en door de topograaf verbeterd. Als dan alles in orde is, krijgt deze laatste zijn coördinaten met de praktische zekerheid dat geen fouten meer aanwezig zijn. Niettemin is hij verplicht geweest meerdere malen op het terrein terug te keren om twijfels op te heffen. Indien wordt gemeten met behulp van de fotogrammetrie staat de topograaf na de signahsering totaal buiten de procedure. Gedurende één jaar zal hij zich met alle mogelijke zaken van zijn object bezig houden, maar meten doet hij niet. Na de restitutie krijgt hij zijn coördinaten. Door achterdocht daartoe gedreven voert de topograaf een reeks sterk doorgedreven controles uit. Stuit hij dan op een afstand die buiten tolerantie valt, dan komt de methode in het ge drang en worden bijkomende metingen als zuiver tijdrovend be schouwd. 8. Nauwkeurigheid 8.1 Nauwkeurigheid van de waarnemingen Daar elk punt tweemaal door verschillende waarnemers wordt waargenomen, kan het verschil worden nagezien. Een reken programma vergelijkt de resultaten; indien het verschil in X of y groter is dan 0.02 mm, wordt het puntnummer uitgeschre ven met het waargenomen verschil. Aan het einde verschijnt een lijst met de punten die niet gelijktijdig door beide waar nemers werden gezien. Twee a drie procent van de punten geven verschillen groter dan 0,02 mm.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1967 | | pagina 50