59 beschrijving kan worden omgezet in een meer volledige definitie, die dan als volgt kan worden geformuleerd: Onder ruimtelijke ordening valt te verstaan de overheidsacti viteit, die erop is gericht de zich onder wisselende omstandigheden voortdurend ontwikkelende relatie tussen de mens en de grond, waarop hij leeft, zodanig te leiden, dat zijn welvaart en zijn welzijn op optimale wijze worden gediend. In deze definitie staan centraal de drie beheersende elementen in de ruimtelijke ordening, nl. ie de relatie mens bodem, 2e het dynamische karakter van deze relatie en 3e de mens als doel van de activiteit. In de relatie mens bodem is sprake van de mens als collectivum, dwz. in deze relatie prevaleert het algemeen belang boven het bijzonder belang van de burger. Het is daarbij duidelijk, dat de beperkingen die de burger zich in zijn bijzondere belangen moet getroosten, reeds voortvloeien uit de spontane ontwikkeling van onze samenleving. Ook indien de overheid zich van bemoeiingen met de ruimtelijke ordening onthield, zouden deze beperkingen zich voordoen, waarschijnlijk zelfs in sterkere mate. Deze definitie geeft aanknopingspunten om iets te zeggen over de methodiek van de ruimtelijke ordening zoals deze in de praktijk van het werk tot uiting komt. Globaal gesproken valt deze metho diek in 6 punten uiteen: 1. onderzoek; 2. afweging van strijdige belangen; 3. de creatieve synthese; 4. de besluitvorming; 5. de regehng en het gebruik van de bodem; 6. de realisatie. Het zou te ver voeren om al deze punten thans nader uit te werken. Wel is duidelijk geworden, dat de ruimtelijke ordening zich niet alleen met de ruimte bezighoudt als fysich milieu, maar ook in sociale zin als „leefruimte". Ruimtelijk ordenen is niet alleen een technisch probleem, het betekent ook normatief handelen. De planologische wetgeving laat deze zienswijze tot zijn recht komen. Immers de beslissing op de vraag „op welke wijze dient de ruimte geordend te worden", berust volgens de wet bij de pohtiek verantwoordelijke organen en wel op het vlak van de drie bestuursniveaus gemeente, provincie en rijk. De gemeenteraad stelt het gemeentelijk bestem mingsplan vast; het streekplan wordt door de provinciale staten vastgesteld; de regering stippelt de hoofdlijnen uit van een nationaal planologisch beleid. Door deze opbouw hgt bij het planologisch werk een zwaar accent op de horizontale en verticale coördinatie. Ook deze punten behoeven nu niet nader te worden uitgewerkt. Het wordt vermeld om een indruk te geven van het planologisch werk, waarvan vele belangrijke facetten nadere regeling hebben gevonden in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, die op 1 augustus 1965 in werking trad. Deze wet houdt zich vooral bezig met pro cedures en organisatie. Met name is uitvoerig geregeld de wijze, waarop een gemeentelijk bestemmingsplan tot stand wordt gebracht. Daarbij wordt niet aheen aan de administratief-juridische aspecten van dit plan veel aandacht besteed, maar ook aan de sociaal wetenschappelijke en technische aspecten. Aan welke eisen het

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1967 | | pagina 5