komen we nog te spreken (evenals over de „verrekening") bij de behandeling van de „Schatting" (par. 9.1). „Aantekeningen" (63-64) slaat op een code die wordt gebruikt als bij een perceel één of meer aantekeningen behoren. Deze worden opgesomd in de Artt. 492-497 der „Instructie Kadaster" (I.K.). Het zijn aantekeningen m.b.t. opschortende (of ontbindende) voor waarden, fidei-commis, de Belemmeringenwet Privaatrecht (c.q. Landsverdediging), e.d. „Cultuur" (65-67) is bestemd voor een code die de „soort van eigendom" der percelen weergeeft (bouwland, weiland, bos, e.d.). Drie kolommen lijkt daarvoor rijkelijk veel. Dat is het ook. Er zouden, theoretisch, 1000 verschillende cultuurcodes mogelijk zijn. We komen in het hoofdstuk „Codes" (zie par. 6.5) op deze kwestie terug. De rubriek „R 16", enz. zal, na het behandelde in par. 5.1, geen vragen meer oproepen. „Wpl I" (72-74) is een afkorting voor: „Werkplan I". In een Ruilverkaveling heeft men, in de eerste plaats t.b.v. de schatting, vaak andere plans, of anders ingedeelde plans, nodig dan de beschik bare kadastrale. Daartoe worden al of niet m.b.v. de reeds aanwezige kadastrale plans en/of uit luchtfoto's zg. „Werkplans" samen gesteld. Deze heten „Werkplan I", omdat bij de toedeling een ander soort werkplans wordt gebruikt: de zg. „Werkplans II". Daarop gaan we hier niet in. Voor ons is het belangrijkste dat een perceel, behalve op het kadastrale plan, ook op een werkplan kan zijn afge beeld. Per verkaveling kunnen we in ons veld 999 werkplans „onder brengen". Dat is, ook voor de grootste verkaveling, voldoende. Als men in feite slechts twee der drie beschikbare kolommen nodig heeft, kan men de derde gebruiken voor een soort „serienummering". Bijv. per gemeente of per vak (van de verkaveling), e.d. Ook op een werkplan moet men een perceel kunnen vinden. Daartoe wordt, net als bij „gewone" plans, van een ruitaanduiding d.m.v. letters en cijfers gebruik gemaakt (kolom 75-78)Dat hierbij voor „letter" twee kolommen zijn gereserveerd, vindt zijn verklaring in de overweging dat zodoende de mogelijkheid wordt geschapen de, i.v.m. mechanisatie, altijd lastige letters te vermijden, door met tweemaal twee cij/ercombinaties te werken. Hierbij gold dezelfde overweging als boven t.a.v. „Sectie" werd ten beste gegeven. Daarbij zou.men ook een zekere „codering" kunnen toepassen. Bijv. 01-50 voor „horizontaal" en 51-99 voor „verticaal. Ook hierbij is voor het publiek een „letter-cijferaanduiding" prettiger dan louter cijfers. 5.6. De ponskaart zelf. De ponskaart, zoals hierbij is afge beeld, bestaat uit dun karton van 83 x 188 mm, met 80 kolommen, elk van 10 mogelijke ponsingen, genummerd van 0 tot en met 9. Boven de „o-rij" is nog ruimte voor twee rijen ponsingen, die met de benamingen „n-rij" en „12-rij" worden aangeduid. Deze rijen heten ook wel „bovenponsingen" of „kenponsingen". De „n-rij" wordt ook wel „X-rij" genoemd. 220

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1967 | | pagina 40