een „stroomstoot" (impuls) afgegeven. Die mondt uit in een con tactpunt. Zo'n contactpunt (een soort pin) bestaat uit twee delen. Een inwendig vast aan de machine verbonden stuk en een stuk dat, eveneens vast, op een los schakelbord zit. Schakelbord en inwendig pinnentableau hebben evenveel contactpunten. Deze sluiten nauwkeurig op elkaar aan als het schakelbord vast tegen de machine wordt aangedrukt door een klem. Tussen de punten van het bord kunnen d.m.v. snoeren verbindingen tot stand worden gebracht. Als het bord in de machine is gezet, ontstaan daardoor „buitenom" verbanden tussen twee contactpunten in de machine. De afgegeven impuls wordt daardoor van het éne punt uit de machine „doorgegeven" naar een ander punt in de machine. Daar door kan wat bijv. gelezen is ook worden afgedrukt. Of eerst geteld en dan afgedrukt e.d. De machine is daartoe, behalve van een telmechanisme, ook van een afdrukinrichting voorzien. Zoals de ponskaarten de „invoer" (input) vormen, zo vormt de bedrukte papierbaan de „uitvoer" (output). Voor elke bewerking wordt een aparte schakeling bedacht en aangebracht. De schakelingen vormen in feite de „instructies". Als men een bepaalde bewerking geregeld door de machine moet laten uitvoeren, voorziet men een bepaald bord eens en vooral van de voor die bewerking bedachte schakeling. Aan het bord hangt men een label met de naam van de aard der bewuste bewerking erop. Na volbrachte taak bergt men dit op. Een „servicebureau" heeft dan ook meestal een hele „bibliotheek" van schakelborden. In een computer verloopt de bewerking gans anders. Ook deze machine moet instructies hebben om te kunnen werken. Die worden geschreven in de vorm van een „programma", en dat programma wordt in de machine zelf „opgeborgen". Zij beschikt daartoe over een geheugen, waarin, behalve de gegevens, ook het programma (en eventuele tussenresultaten, als een subprodukt bij een gedurig produkt e.d.) kunnen worden op geslagen. Dat „gegevensgeheugen" zat bij de administratiemachine in feite, evenals het programma, uitwendig: het waren de pons kaarten. Bij de computer worden de kaarten weliswaar gebruikt om de erin vastgelegde gegevens in de machine te brengen, maar daarna wordt gewerkt met het interne geheugen: het zg. werk geheugen. Ook het programma wordt eerst in een reeks ponskaarten vastgelegd, daarna ingelezen, en staat dan in het geheugen. De machine is dan „geladen". Men geeft er overigens de voorkeur aan niet met „kaartinvoer" te werken, maar met (magnetische) banden, al bestaan er ook „kaartcomputers". Zie daarvoor verderop. Het geheugen bestaat uit een massa ferrietkernen („kernen geheugen"). Deze kunnen in twee richtingen gemagnetiseerd zijn, te interpreteren als „ja" (éne richting), of „nee" (andere richting), of, eenvoudiger, als: o en i. Daar zo'n kern dus altijd in één van twee mogelijke toestanden verkeert, noemt men hem een „binary digit" of „bit". Door een combinatie van bits kan elk cijfer, letter 241

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1967 | | pagina 61