Het programma (de instructies) wordt geschreven in een zg.
programmeertaal. In zo'n „taal" wordt van korte, éénduidig
gedefinieerde, termen gebruik gemaakt om een bepaalde handeling
te karakteriseren. De termen zijn vaak afkortingen van Engelse
woorden, als: ADD, voor: „Add decimal" e.d. Daarna moet de
„programmacode" nog in „machinecode" worden omgezet. Hoe dat
gebeurt, valt buiten het bestek van dit opstel. Het geheel is trouwens
reeds uiteengezet in het uitvoerige artikel van Ir. B. G. K. Krijger
(Enige aspecten van de automatisering der geodetische reken
techniek) in dit Tijdschrift 82 (1966), Nr. 4 (aug.), blz. 177-214,
en Nr. 5 (okt.), blz. 237-276. Belangstellenden zij lezing van dit
opstel aanbevolen!
Het programma wordt op zijn juistheid én volledigheid getest
door met behulp van een stel ponskaarten waarin zoveel mogelijk
bijzonderheden voorkomen, de opgave waarvoor het programma
gemaakt is, door de computer te laten uitvoeren. Men weet dan
immers, daar men zelf de details in de gegevens „heeft gestopt",
van te voren „wat eruit moet komen". Daaraan kan men zien óf,
en zo ja hoe, er met alle bijzonderheden rekening is gehouden.
Uit de probleemstelling en de analyse volgen nog twee zaken die
vooraf hun beslag moeten krijgen: de kaartindeling, en de indeling
van het „drukwerk", dus van de formulieren. Op de eerste zijn we
al vooruitgelopen door de behandeling ervan in par. 5.2. Op de
tweede gaan we hieronder nader in.
8.4. Drukwerkindeling. Het is mogelijk blanco (oningedeeld)
papier in de machine te zetten. Men moet dan wel vooraf vast
stellen waar de verschillende af te drukken gegevens, of resultaten,
op het papier terecht moeten komen. Dienaangaande moeten immers
instructies in het programma (of de schakeling) worden opgenomen.
De machine kan óók nog, mits van te voren daarvan voorzien, en
daartoe geprogrammeerd, uit haar geheugen „kopjes" bovenaan
elk blad afdrukken. Deze methode hebben wij niet gekozen. Wij
moeten kunnen beschikken over formulieren waarop nog gegevens
moeten kunnen worden bijgeschreven en waarop mutaties kunnen
worden aangebracht. Tevens moeten we ze kunnen gebruiken om er
mutaties op te kunnen „doorgeven". Daartoe is het beter van
„ingedeelde" (van gedrukte kolommen en opschriften voorziene)
formulieren gebruik te maken. Het aanvullen van de I.B.M.-
produkten en het invullen der formulieren wanneer ze als „mutatie-
ponsdocument" dienst moeten doen, kan dan met de schrijfmachine
gebeuren. Het beste is daarvoor een machine met zg. picaschrift
(10 tekens per inch). Ook de I.B.M.-machines produceren dit
schrift. Daarnaast komen schrijfmachines met zg. eliteschrift voor
(12 tekens per inch). Ook dat schrift „past" in onze formulieren.
Alleen kan men dan niet meer „tabuleren".
Bij het ontwerpen van kolombreedten moet men dus uitgaan van
een letterbreedte die past bij „10 tekens per inch", en tevens met
het maximum aantal van de erin at te drukken tekens. Bijv. vijf
244