375
de foto's i 24000 getraceerd dan zou hebben kunnen geschieden
in de bestaande kaartenlater, nadat de paspunten waren bepaald,
werden de opnamen gebruikt voor een aerotriangulatie. De voor
lopige plaatsen van de masten werden eveneens in deze foto's
aangegeven (coördinaten van deze punten werden verkregen door
middel van de aerotriangulatie) en overgebracht naar de foto's
op schaal 1 7000. Met behulp van deze laatste foto's werden de
voorlopige plaatsen van de masten in het terrein gemarkeerd en
rondom schoongekapt met een straal van ca. 20 meter. Verder
werden 7 bestaande triangulatie- en waterpaspunten als paspunten
van kruis-signalen voorzien, en zeven nieuwe paspunten ingemeten
met behulp van de voerstraalmethode vanuit één bekend centraal
hooggelegen punt. Hierbij werden de afstanden met de tellurometer
en de hoogten trigonometrisch bepaald. Elk van de 4 runs 1 24000
bestond uit ca. 10 stereomodellen en was bepaald door 3 of 4
paspunten.
Na deze voorbereiding werd de strip opnieuw met een normaal
objectief en van ca. 2600 meter hoogte gefotografeerd. Iedere
sectie tussen de buigpunten van het tracee werd als één run ge
vlogen op een fotoschaal 1 11000. Daarna werd een hoogtelijnen-
kaart op schaal 1 2400 getekend.
De definitieve plaatsen van de masten werden in deze kaart aan
gegeven en daarmee het tracee bepaald. De gegevens voor het uit
zetten in het veld werden eveneens aan deze kaart ontleend nl. de
kaarthoek en afstand tot het meest nabije gecoördineerde punt.
De zware bebossing van het terrein veroorzaakte de moeilijkheid,
dat de oriëntering van de richtingen alleen kon worden verkregen
door zonswaarnemingen. Men tabuleerde nu met behulp van een
elektronische rekenmachine het azimut van de zon voor iedere
6 minuten tussen 9 uur 's ochtends en 4 uur 's middags voor een
periode van 4 maanden voor drie verschillende breedtes langs
het tracee. De tijd werd ieder uur in het veld gecontroleerd door
middel van transistorradio's. Verschillen in lengte konden worden
verwaarloosd omdat het tracee praktisch noord-zuid liep. De
rand van de theodoliet kon dus in het veld iedere 6 minuten zonder
enige berekening op de zon worden georiënteerd. Deze procedure
maakte dat er zeer snel en met voldoende nauwkeurigheid kon
worden gewerkt. De richting van de ene mast naar de volgende
kon ook direct worden uitgezet.
Nadat het gehele tracee was opengekapt, konden de masten
precies worden ingericht.
Het was hierna mogelijk om deze methode van tracering te
controleren door middel van een tellurometer-veelhoek en nieuwe
luchtopnamen. Het bleek toen dat 90 van de aangegeven posities
van 109 masten minder dan i| meter moesten worden verplaatst om
definitief te kunnen worden ingericht. Eén positie moest 4 m
worden verschoven. Het was mogelijk om het veldwerk, dat geschat
was op 60 meetploegweken, terug te brengen tot 18 meetploegweken.