55 Gedurende het afzinken staan de landmeetposten met mobilo foons in contact met de commandopost. Hier komen de waarne mingen van de oeverposten binnen en worden op een piotbord geregistreerd. Het gehele proces van het inmeten van de twee drijvers, het doorgeven van de hoekgegevens en de omzetting van de hoekgegevens in maten ten opzichte van de tunnelas, is zodanig gestroomlijnd dat het in de tijd van een minuut kan gebeuren. De ontbrekende informatie over de stand van de tunnel wordt verkregen door kwikhellingmeters, die eveneens in het bovenver melde nummer van dit tijdschrift worden beschreven. De dwars- helling wordt door twee hellingmeters gemeten (één voor controle) de langshelling door één hellingmeter (controle volgt uit de hoogte- meting op de telescopische buizen). De kwikhellingmeters zijn zodanig afgesteld dat het eerste lampje begint te branden bij een dwarshelling van 1 cm over de tunnelbreedte (10 meter), het tweede lampje bij 2 cm helling, vervolgens 5 cm, 10 cm en 20 cm. Bij de langshellingmeter was dit resp. 5, 10, 15, 30 en 50 cm over de tunnellengte (90 meter). Het lampjespaneel van de kwikhelling meters is in de commandopost opgesteld en maakt het mogelijk om in één oogopslag de stand van de tunnelhellingen te overzien. De nauwkeurigheid van de kwikhellingmeters is niet in een standaardafwijking aan te geven omdat ze alleen informatie geven over het feit of de helling groter of kleiner is dan een bepaalde waar- Fig. 29. Interieur van de commandopost. Op de voorgrond is het lampjes paneel van de kwikhellingmeters zichtbaar. In het midden van elke lampjes- reeks brandt een controlelampje. De beide dwarshellingmeters geven 2 cm helling aan. De langshellingmeter geeft 30 cm helling.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 57