57 zontaal 10 cm en verticaal 5 cm. Na plaatsing op de rivierbodem kan de constructie worden nagesteld door de nokken te verschuiven en de vijzels op of neer te draaien. De metingen die nodig zijn om te bepalen hoeveel de nokken en de vijzels verplaatst moeten worden gebeuren met behulp van een meettoren. De toren is 23 meter hoog. Ze neemt in de rivier weinig ruimte in beslag zodat de scheepvaart betrekkelijk ongestoord kan passeren. Zodoende is er voldoende tijd voor nauwkeurige metingen. Met een drijvende bok wordt de meettoren op de vijzels geplaatst. Boven aan de meettoren bevinden zich twee verticale baakjes die vanaf de oever met een waterpas instrument worden waargenomen. Duikers draaien nu de schroef- vijzels omhoog of omlaag totdat op de beide baakjes het gewenste bedrag wordt afgelezen. De vijzels staan nu op de goede hoogte; de toren staat (voor de richting van de tunnelas) verticaal. Het centrum van de toren wordt nu bepaald door theodolietmetingen vanuit de tunnelas. De metingen worden herhaald nadat de toren 200 graden om zijn as is gedraaid. Op deze wijze wordt de plaats van de Fig. 31. Een drijvende bok laat de meettoren onder water zakken.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 59