62
ijzeren punt en de onderkant van de paal representeert. Terwijl
men de mal tegen de onderkant van de paal houdt wordt de lengte
meting aan drie zijden uitgevoerd. Het gemiddelde van deze drie
metingen plus een correctie voor de hoogte van de mal geven de
lengte van de paal. Vervolgens plaatst men de mal in de gietijzeren
punt en meet met behulp van een lineaal en een duimstok de
diepte van de „goot" waarin de heibuis komt te rusten. Dit ge
beurt op vier plaatsen. De uitkomsten worden eveneens gemiddeld
en gecorrigeerd voor de malhoogte. Nu kan berekend worden hoe ver
de paal in de buis zal zakken en welke aflezing door de waterpas
instrumenten moet worden waargenomen op de heibuis wanneer
deze op diepte is. Het heien kan beginnen.
Voordat de heipaal in de buis wordt neergelaten moeten me
tingen gedaan worden om te bepalen hoe groot de heiafwijkingen
zijn geweest. Hiertoe wordt de heibuis opnieuw ingesneden en
worden twee componenten van de buishelling gemeten, één com
ponent in de richting van de tunnelas, de andere component lood
recht daarop. Deze metingen (zie fig. 34) gebeuren met een speciaal
hiervoor gemaakte hellingmeter die boven op de heibuis geplaatst
wordt. Vooraf is een wagentje met een gecentreerd lampje in de
buis neergelaten. De hellingmeter is voorzien van een richtkijker
die op het lampje wordt gericht. De richtkijker heeft nu dezelfde
helling als de heibuis. Met behulp van twee buisniveaus met schaal
verdelingen worden de beide hellingcomponenten gemeten. Nu
kan de plaats berekend worden die de paalkop op de rivierbodem
zal innemen en kan men beoordelen of de afwijkingen acceptabel zijn.
(Opm.: deze metingen zijn tevens de grondslag voor de plaats
bepaling van de stelconstructie, die immers, alvorens met behulp
van de meettoren nagesteld te worden, wordt neergezet op vier
heipalen)
Vervolgens kan de paal worden neergelaten in de buis. Om zeker
te zijn dat de paal niet door verontreinigingen onder in de buis
een verkeerde hoogte zal innemen wordt in de buis een peiling
verricht met behulp van een zwaar gewicht aan een meetband.
Wanneer de uitslag van deze meting goed is kan de heibuis ge
trokken worden. Daarbij bestaat het gevaar dat de paal door het
omhoogtrekken van de heibuis iets wordt meegenomen. Ook dit
moet door metingen gecontroleerd worden.De heibuis wordt daarom
opgetrokken tot de onderkant zich ruim boven de paalkop bevindt.
Vervolgens wordt de heischouw ongeveer een halve meter naar
achteren verhaald. Door deze manoeuvre komt een pijp die aan de
voorkant van de buis bevestigd is, recht boven de paalkop. Deze
pijp wordt op de paalkop neergelaten, waarbij de heibuis als ge
leiding dient. Door waterpassing van de pijp wordt de paalkop op
nieuw gecontroleerd. Na deze metingen kan men starten met de
volgende paal.
De meetploeg voor deze werkzaamheden bestaat uit een ploeg-
chef en 4 a 5 meetassistenten. De ploegchef bevindt zich aan boord