68
berekend worden hoe groot de verticale afstand tussen de meet
punten en de meetknoppen moet zijn wanneer de kist zijn juiste
stand inneemt. De kist wordt dus eerst met de meetknoppen
verticaal boven de meetpunten gebracht. Daarna worden de steun
punten uitgedraaid totdat de juiste afstand gemeten wordt. Deze
metingen geschieden met een speciaal hiervoor geconstrueerde
schuifmaat die voorzien is van een doosniveau. Bij de berekeningen
moet een correctie verwerkt worden in verband met het feit dat de
prefab-balken onder invloed van de voorspanning een bij benade
ring paraboolvormige opbuiging vertonen waarvan de grootte in
het midden van de balken 6 a 8 cm bedraagt. Een deel van deze
opbuiging wordt door het gewicht van de opstortingen weggenomen
een ander deel door de halve treinbelasting. De correcties worden
zodanig berekend dat het spoor op theoretische hoogte komt te
liggen bij halve treinbelasting. Bij de metingen ten behoeve van
het spoor wordt uitgegaan van de theoretische maten en hoogten.
Alle afwijkingen die het viaduct vertoont worden dus opgevangen in
de railopstortingen. Nadat de opstortingen verhard zijn worden ze
gewaterpast op alle punten van het oppervlak waar een railstoel
komt te liggen. Deze metingen worden uitgevoerd met behulp
van een dummy-railstoel. Deze bestaat uit een stalen plaat ter
grootte van een railstoel die aan de bovenzijde voorzien is van
een afgeronde knop waar de baak op komt te staan. Aan de onder
zijde bevindt zich een laagje schuimrubber waardoor geringe
oneffenheden van het betonoppervlak geëlimineerd worden. Na
de metingen worden grafieken gemaakt waarin de verschillen
zijn uitgezet met de theoretische hoogten van de railstoelen. Aan
de hand van deze grafieken is door de R.E.T. het definitieve be
loop van het spoor vastgesteld. De maximaal toelaatbare fouten
in de hoogteligging worden door de twee volgende regels bepaald
1) van drie opvolgende punten van een rail mag het middelste
punt niet meer dan i mm verschillen met de lijn door de beide
andere punten
2) vier punten van het spoor (beide rails) die samen een rechthoek
vormen mogen niet meer dan 3 mm scheluw zijn.
Waar dit nodig is worden correcties aangebracht door het beton
oppervlak bij te slijpen of gebruik te maken van vulplaatjes met
een dikte van 2 mm.
Wat de nauwkeurigheid van de waterpassingen betreft is er een
verschil tussen de metingen die verricht worden bij het afstellen
van de bekisting en de metingen van de gereedgekomen opstor
tingen. In het eerste geval worden de hoogten aangegeven om de
2,70 m, zodat afwijkingen worden uitgesmeerd over 3 punten
(railstoelen). Bovendien liggen de fouten van het betonwerk in de
orde van 3 tot 5 mm, zodat deze de meetaf wij kingen overheersen.