taak stelt een boek over de landmeetkunde, geschikt voor lager en middelbaar onderwijs, te schrijven, ziet zich over de gehele linie genoodzaakt de bekende eierdans uit te voeren tussen te veel en te weinig, te triviaal en te gecompliceerd. Veel hangt hier ook af van de persoonlijke ervaring en het inzicht van de auteur, en waar schijnlijk zouden geen twee mensen op de wereld een dergelijk boek op dezelfde wijze samenstellen. Het onderhavige werk is te beschouwen als een hernieuwde uit gave van Van Leusen's „Landmeten en Waterpassen." „Van Leusen" was indertijd een populair boekje, en niet ten onrech te. De schrijvers hebben het nu geheel omgewerkt, belangrijk uitge breid en het uitgegeven als een concentrische leergang in twee delen, waarbij in het eerste deel een afgeronde hoeveelheid stof wordt gegeven, voldoende voor het eenvoudigste werk, en in het tweede deel nader op verschillende onderwerpen wordt ingegaan. Onge twijfeld een uitermate praktisch en doeltreffend idee, waardoor het boek zeker een veel grotere lezerskring kan verwerven dan „Van Leusen" ooit had. Dat overigens, zoals door de redacteur wordt vermeld, het ie deel de stof voor het middelbaar, en het 2e deel die voor het hoger technisch onderwijs zou bevatten, zal in zijn alge meenheid niet juist zijn. Het ie deel omvat in hoofdzaak de stof van „v.L." plus een zeer welkom stuk over het kadaster; de hoofdstukken over driehoeks meting, tachymetrie en dubbelbeeld-afstandmeting vormen thans, samen met een uitvoeriger behandeling van situatie- en hoogte meting en uitzetten, en een nieuw hoofdstuk over fotogrammetrie, het tweede deel. Dit alles is geïllustreerd met een grote rijkdom aan praktijkvoorbeelden, figuren en afbeeldingen, in een bijzonder duidelijke en esthetisch goed verzorgde uitvoering. Een geheel juiste beoordeling van het boek kan men ongetwijfeld pas geven, indien men het enkele jaren bij het onderwijs gebruikt heeft. Dat ik hier enkele twijfelpunten naar voren breng, willen de schrijvers, naar ik hoop, doen vallen onder de rubriek „opbouwende critiek", waarom zijzelve in de Inleiding verzoeken. In de eerste plaats iets, verband houdende met bovengenoemde eierdans. Moet men eenvoudige dingen uitvoerig behandelen, alleen omdat ze op eenvoudige wijze duidelijk te maken zijn, en van ingewikkelde dingen weinig zeggen, alleen omdat uitleg zo tijd rovend is Niet altijd ben ik het hierin met de auteurs eens. Nemen we bijv. de behandeling van twee types instrumenten, die, naar ik aanneem, door de lezers van het boek regelmatig gebruikt zullen worden: het prisma voor het uitzetten van rechte hoeken, en het automatisch waterpasinstrument. Het eerste wordt in 5 bladzijden behandeld, en Bauernfeind komt niets te korthet tweede in slechts drie pagina's, waarbij opmerkingen als „Hierbij is de compensator aangebracht op de halve brandpuntsafstand tussen objectief en kruisdraden, waardoor het spiegelende vlak slechts met behulp van de zwaartekracht in de nulstand behoeft te worden gehouden" lig

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1968 | | pagina 37