i4i
bestond, deze toen toch wenselijk is gebleken. De heffing van de grond
belasting vergde een ingang op naam doch toen werd ook reeds de rechts
toestand van een perceel belangrijk geacht. Tegenwoordig kan men daarbij
denken aan informaties betreffende de aankomsttitel, de eventuele ligging in
een bestemmingsplan, een ruilverkaveling, de toepassing van de Belem-
meringenwetten, erfdienstbaarheden enz. Daarnaast zou een naamkaart ook
betekenis kunnen hebben in verband met de vraagstelling of iemand eigenaar
of houder van enig zakelijk recht of zakelijk zekerheidsrecht is.
De heer Joosten stemt in met de gedachte van fr. Toussaint dat de
staat 75 gemist zou kunnen worden. De dan noodzakelijke verwijzing op de
perceelkaart is hetzelfde als Ir. Rogge bedoelde met de „staat 74".
De voorzitter concludeert dat door het artikel van Ir. Rogge en de ter
vergadering gemaakte opmerkingen de aandacht van de leden gevestigd
zal zijn op de verhouding tussen de Openbare Registers en het Kadaster.
Het Bestuur ziet gaarne verdere reakties in de vorm van publikaties of
brieven tegemoet. Hij dankt de heer Joosten voor zijn bereidheid het artikel
van Rogge te becommentariëren.
7. Bespreking in verband met het lidmaatschap van de N.L.F.
De benoeming van voorzitter en secretaris tot vertegenwoordigers in het
hoofdbestuur van de N.L.F. wordt bij acclamatie goedgekeurd.
De voorzitter deelt mee, dat het Rapport „De N.L.F. en haar toekomst"
aanleiding is geworden tot overleg met het Bestuur van het N.G.L. Daarbij
is het wenselijk gebleken een commissie uit beide organisaties in te stellen
met de taak hierover gezamenlijk te rapporteren. In deze commissie hebben
zitting de heren P. J. van den Berg (T.A.K.), B. M. de Bruin (V.V.L.),
J. E. Harder (C.L. en G.I.), E. Schrikkema (V.M.D.R.) en voor onze
vereniging, de heer Tamminga.
De secretaris deelt mee dat van de afdeling Amsterdam een bericht is
binnengekomen, waarin deze afdeling zich uitspreekt voor een fusie van de
Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde met de Vereniging van Civiel-
Landmeters en Geodetisch Ingenieurs; daarnaast wil men onze vereniging
laten voortbestaan als vakvereniging en het Bestuur vrijheid van handelen
geven om te onderzoeken of een federatief samengaan met anderen mogelijk
is. Ook de afdeling 's-Gravenhage spreekt zich schriftelijk uit voor hand
having van onze vereniging als vakvereniging.
De heer Avenarius vraagt of er van een organisatie op landmeetkundig
gebied als waarover thans gedacht wordt, ook voorbeelden zijn aan te wijzen
in het buitenland.
De voorzitter deelt hem mee dat dit naar zijn mening in Italië het geval is.
Ir. Govers haalt als voorbeeld Polen aan.
Ir. I. P. Toussaint benadrukt nogmaals de wenselijkheid een ingenieurs
vereniging op te richten en K. en L. als vakvereniging te laten bestaan.
Ook Ir. Van Lent is deze gedachte toegedaan en vraagt of het Bestuur
nog stappen in die zin zal doen.
De voorzitter antwoordt hierop dat het bestuursstandpunt dat van de
afdeling Amsterdam is en dat het voornemens is met de Vereniging van C.L.
en G.I. in contact te treden nadat de uitslag van het onderzoek van de Com
missie N.L.F.-N.G.L. bekend is.
8. Rondvraag
De heer Harder dankt voor de mogelijkheid deze vergadering te hebben
kunnen bijwonen. Hij deelt mede dat de mening van, althans het Bestuur
van de Vereniging van Civiel- Landmeters en Geodetisch Ingenieurs ten
aanzien van een samengaan der beide verenigingen dezelfde is als zojuist door
de voorzitter werd uitgesproken.
De voorzitter richt zich tot de scheidende penningmeester, Ir. R. S.
Dijkstra. Hij dankt hem, die waarschijnlijk als laatste een zes-jarige
zittingsperiode heeft vol gemaakt voor hetgeen hij voor de vereniging heeft
gedaan. Binnen het Bestuur was hij een prettig medelid, die ondanks zijn